-
1 gegoed
-
2 gegoed
-
3 gegoed
состоятельный, зажиточный* * *состоятельный, зажиточный* * *прил.общ. зажиточный, состоятельный -
4 gegoed
adj. well off, wealthy, rich -
5 gegoed
aisé -
6 зажиточный
adjgener. welvarend, bemiddeld, gefortuneerd, gegoed, gezeten, welgesteld, welhebbend -
7 состоятельный
adjgener. gezeten, bemiddeld, betaalkrachtig, gefortuneerd, gegoed, koopkrachtig, solvabel, solvent, welvarend -
8 bourgeois
bourgeois [boerzĵwaa],bourgeoise [boerzĵwaaz]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 burger ⇒ iemand uit de middenklasse, iemand uit de burgerij2 burger♦voorbeelden:1 cuisine bourgeoise • goede burgerpot, -kostmaison bourgeoise • herenhuismilieux bourgeois • burgerlijke kringenquartier bourgeois • deftige buurtgrand bourgeois • gegoed burgerpetit bourgeois • burgermanépater le bourgeois • de nette burgerman ergernis geven -
9 grand bourgeois
grand bourgeois -
10 зажиточный
adjgener. welvarend, bemiddeld, gefortuneerd, gegoed, gezeten, welgesteld, welhebbend -
11 состоятельный
adjgener. gezeten, bemiddeld, betaalkrachtig, gefortuneerd, gegoed, koopkrachtig, solvabel, solvent, welvarend -
12 begütert
begütert1 gegoed, bemiddeld -
13 behäbig
behäbig2 sloom, loom, traag3 omvangrijk, kolossaal ⇒ zwaar, massief4 〈 Zwitserland〉gegoed, welgesteld -
14 bemittelt
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский