-
1 concentré
concentré [kõsãtree]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:fourrage(s) concentré(s) • krachtvoerlait concentré • gecondenseerde melkdu concentré de tomate • tomatenpureeun concentré • concentraatadj -
2 concentrer
concentrer [kõsãtree]1 verzamelen ⇒ bundelen, samentrekken♦voorbeelden:2 concentrer sa colère sur qn., qc. • zijn woede op iemand, iets afreageren2 zich concentreren ⇒ zich verzamelen, gebundeld, geconcentreerd worden1. v1) verzamelen, bundelen2. se concentrerv -
3 condensé
condensé [kõdãsee]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 gecondenseerd ⇒ geconcentreerd, ingedikt2 ingekort ⇒ verkort, beknopt samengevat♦voorbeelden:un condensé • beknopte samenvattingadj1) gecondenseerd, geconcentreerd -
4 tendu
-
5 avoir l'esprit tendu
avoir l'esprit tenduerg geconcentreerd zijn, ingespannen nadenken
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский