-
1 frapper
frapper [fraapee]2 toeslaan→ porteII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slaan (op) ⇒ stoten (op), kloppen (op)2 treffen ⇒ raken, verwonden4 opleggen aan ⇒ belasten, beboeten5 treffen ⇒ imponeren, frapperen♦voorbeelden:la mer frappe la falaise • de zee beukt op de rotsfrapper la monnaie • munten slaanmonnaie frappée à l'effigie du souverain • munt met de beeldenaar van de vorstv1) slaan (op), kloppen (op)2) toeslaan3) raken, treffen4) vallen (op)5) beboeten6) imponeren, frapperen7) koelen
См. также в других словарях:
frappieren — Vsw in Erstaunen versetzen, befremden erw. fremd. Erkennbar fremd (18. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus frz. frapper (eigentlich: schlagen ). Die Bedeutungsentwicklung hin zu befremden wohl auf der Basis des Überraschungseffektes eines… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache