-
1 way
adv. hoe dan ook; op grote wijze--------n. weg; manier, wijze; kant; richting; afstandway1[ wee]4 richting5 opzicht♦voorbeelden:that's the way (it is/goes) • zo gaat het nu eenmaallose the/one's way • verdwalen, de weg kwijtraken〈 figuurlijk〉 pave the way (for something/someone) • de weg banen/effenen (voor iets/iemand)〈 figuurlijk〉 pay one's way • geen schulden maken, zonder verlies werkenpay one's way through college • zelf zijn universiteitsstudie (kunnen) betalenwork one's way through college • werkstudent zijnway home • thuisreisway in • ingangbetter weather is on the way • er is beter weer op komstwe're on our/the way • we komen eraan, we zijn onderwegout of the way • ver weg, afgelegenout of one's way • niet op de routeway of thinking • denkwijzeto her way of thinking • naar haar mening, volgens haarfall into evil/bad ways • slechte gewoontes krijgengo the right/wrong way about something • iets op de juiste/verkeerde wijze aanpakkendo something a certain way • iets op een bepaalde manier doen〈 figuurlijk〉 find a way • een manier vinden, er raad op wetenhave a way of doing something • er een handje van hebben iets te doenmend one's ways • zijn leven beterenset in one's ways • met vast(geroest)e gewoontesone way and another • alles bij elkaar (genomen)one way or another/the other • op de een of andere manierin its way • in zijn soortin this way • op deze manier, zoit's only his way • zo is hij nu eenmaalthere are no two ways about it • er is geen twijfel (over) mogelijkstep this way, please • hierheen, graagthe other way around/about • andersomin no way • helemaal nietno way better • in geen enkel opzicht beterin more ways than one • in meerdere opzichten6 a long way away/off • een heel eind weg, ver wegyour birthday is still a long way off • je bent nog lang niet jarigall the way • helemaal, tot het (bittere) eindego all the way • het echt doen, met iemand neukenways and means • geldmiddelenhave ways and means of getting something • de juiste wegen weten om iets (gedaan) te krijgenthat's the way of the world • zo gaat het nu eenmaal (in de wereld)cut both ways • goede en slechte gevolgen hebbenget one's (own) way, have (it) one's (own) way • zijn zin krijgen, doen wat men wilgo out of one's/the way to … • zijn (uiterste) best doen om …have a way with elderly people • met ouderen om weten te gaanyou can't have it both ways • óf het een óf het andersee one's way (clear) to doing something • zijn kans schoon zien om iets te doenwind one's way into someone's affections • bij iemand in de gunst proberen te komenby the way • terloops, trouwens, à proposthey had done nothing out of the way • zij hadden niets bijzonders/extreems/verkeerds gedaanany way • in ieder geval, hoe dan ookeither way • hoe dan ook〈Amerikaans-Engels; informeel〉 every which way • overal, in alle hoeken en gaten〈Amerikaans-Engels; informeel〉 no way! • geen sprake van!1 (voort)gang ⇒ snelheid, vaart♦voorbeelden:gather/lose way • vaart krijgen/minderen 〈 van schip〉negotiations are well under way • onderhandelingen zijn in volle ganggive way • toegeven, meegeven 〈 ook figuurlijk〉; wijken, voorrang geven; doorzakken, bezwijkengive way to • toegeven aan, wijken voormake way for • plaats/ruimte maken voorput someone in the way of something • iemand op weg helpen (met iets), iemand aan iets helpenstand in the way • in de weg staanget something out of the way • iets uit de weg ruimen, iets afhandelenput someone out of the way • iemand uit de weg ruimenmake one's (own) way (in life/the world) • in de wereld vooruitkomenhe's by way of being a musician • hij is om zo te zeggen een muzikantby way of Brighton • via Brightonby way of illustration/example • als illustratie/voorbeeld♦voorbeelden:————————way2〈 bijwoord〉1 ver ⇒ lang, een eind♦voorbeelden:1 way back • ver terug, (al) lang geleden〈 Amerikaans-Engels〉 someone from way back • iemand uit een afgelegen gebied/ver verleden -
2 habit
n. gewoonte, gebruik; habijt (van priesters en nonnen)[ hæbit]♦voorbeelden:1 gewoonte ⇒ hebbelijkheid, aanwensel♦voorbeelden:1 creature of habit • gewoontedier/mensfall/get into the habit • de gewoonte aannemenget someone into the habit of doing something • iemand eraan wennen iets te doenfrom (force of) habit • uit gewoontebe in the habit of doing something • gewoon zijn iets te doen -
3 view
n. uitzicht, zicht, vertoning; mening; opinie; blik; gezichtsveld; (in computers) een blik van een bepaalde richting op een 3D objekt in CAD programma's--------v. kijken; beschouwenview1[ vjoe:]♦voorbeelden:2 〈 informeel〉 take a dim/poor view of someone's conduct • iemands gedrag maar matig/nauwelijks waarderenfall in with/meet someone's views • iemands zienswijze delenin my view • volgens mij3 what a magnificent view! • wat een prachtig gezicht!2 zicht ⇒ uitzicht, gezichtsveld♦voorbeelden:keep in view • voor ogen houdenin view of • vanwege, gezienon view • te zien, geëxposeerd————————view2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
fall to doing something — literary phrase to start doing something Thesaurus: to start doing somethingsynonym Main entry: fall … Useful english dictionary
fall to doing something — literary to start doing something … English dictionary
fall to doing something — begin to do something. → fall … English new terms dictionary
fall about — To laugh hysterically, to collapse (with laughter) • • • Main Entry: ↑fall * * * ˌfall a ˈbout [intransitive] [present tense I/you/we/they fall about he/she/it falls about … Useful english dictionary
fall — fall1 W1S1 [fo:l US fo:l] v past tense fell [fel] past participle fallen [ˈfo:lən US ˈfo:l ] ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(move downwards)¦ 2¦(stop standing/walking etc)¦ 3¦(decrease)¦ 4¦(become)¦ 5¦(belong to a group)¦ 6 fall short of something 7 fall victim/prey… … Dictionary of contemporary English
fall — 1 verb, past tense fell past participle fallen 1 MOVE DOWNWARDS (I) to move downwards from a higher position to a lower position: The rain had started falling again. (+out of/from/on): Wyatt fell from a second floor window. (+down): I m always… … Longman dictionary of contemporary English
fall — fall1 [ fɔl ] (past tense fell [ fel ] ; past participle fall|en [ fɔlən ] ) verb intransitive *** ▸ 1 move downward quickly ▸ 2 become lower in amount ▸ 3 change to another state ▸ 4 lose power/control ▸ 5 hang down ▸ 6 belong to group/activity… … Usage of the words and phrases in modern English
fall */*/*/ — I UK [fɔːl] / US [fɔl] verb [intransitive] Word forms fall : present tense I/you/we/they fall he/she/it falls present participle falling past tense fell UK [fel] / US past participle fallen UK [ˈfɔːlən] / US [ˈfɔlən] 1) to move quickly downwards… … English dictionary
fall — verb (past fell; past participle fallen) 1》 move from a higher to a lower level, typically rapidly and without control. ↘(fall off) become detached and drop to the ground. ↘hang down. ↘slope downwards. ↘(of a person s face) show… … English new terms dictionary
Doing Gender — ist ein Analyseansatz in der Genderforschung, welcher das Geschlecht (Gender) als ein Produkt performativer Tätigkeiten auffasst, und setzt sich damit von der Vorstellung des Geschlechts als einer starren Eigenschaft ab. „Doing Gender“ entstand… … Deutsch Wikipedia
fall into the trap of doing something — fall into the trap of (doing something) to become involved in something. Don t fall into the trap of deciding to buy a more expensive house than you can afford because someone says it is a good investment … New idioms dictionary