-
1 unterrichten
unterrichtenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 onderwijzen ⇒ les geven, doceren, onderrichten2 op de hoogte brengen, stellen ⇒ inlichten, informeren♦voorbeelden:2 jemanden über eine Sache, von einer Sache unterrichten • iemand van iets op de hoogte brengen, over iets inlichten♦voorbeelden: -
2 abkapseln
abkapseln1 inkapselen ⇒ afzonderen, afsluiten♦voorbeelden:1 sich gegen eine Sache, von einer Sache abkapseln • zich voor, van iets afsluitenein in sich abgekapselter Mann • een in zichzelf gekeerd man -
3 Grund
〈m.; Grund(e)s, Gründe〉2 grond, bodem4 fond, onder-, achtergrond6 〈verouderd; formeel〉(diepste punt van een) dal, laagte♦voorbeelden:es gibt nicht den geringsten, keinen Grund dazu • daar bestaat, is niet de geringste aanleiding toeer hat wenig Grund, sich zu freuen • er is weinig reden voor hem om zich te verheugendas hat schon seine Gründe • daar zijn goede redenen voorauf Grund, aufgrund Ihres Schreibens • naar aanleiding van uw schrijvenaus diesem Grund(e) • om deze redenaus, mit gutem Grund • met reden, terecht, op goede grondendafür gibt es keine Gründe • daar zijn geen redenen, termen voor aanwezig(allen) Grund für eine Sache, zu einer Sache haben • (alle) reden tot iets hebbenseinen Grund in einer Sache haben • zijn oorzaak in iets vindenohne jeden Grund • zonder enige redenohne ersichtlichen Grund • zonder (duidelijk) aanwijsbare oorzaakGründe für und wider • argumenten voor en tegen2 (keinen) Grund (unter den Füßen) haben • (geen) vaste grond, bodem onder de voeten hebbendas Schiff ist auf Grund gelaufen • het schip is aan de grond gelopen3 den Grund (zu einer Sache) legen • het fundament (voor iets) leggen; 〈 ook figuurlijk〉 de grondslag (voor iets) leggenauf Grund, aufgrund 〈 met 2e naamval〉 • op grond, basis van, naar aanleiding van, krachtenseiner Sache auf den Grund gehen • een zaak grondig onderzoeken, nagaanein Gebäude bis auf den Grund abreißen, zerstören • een gebouw met de grond gelijkmakenim Grunde (genommen) • in de grond van de zaakvon Grund auf, aus • door en doorjemanden in Grund und Boden reden • (a) iemand onder de tafel praten; (b) iemand niet aan het woord latensich in Grund und Boden schämen • zich doodschamenetwas in Grund und Boden schießen • iets platschieten, in puin schieten -
4 Sinn
〈m.; Sinnes, Sinne〉3 〈alleen meervoud; formeel〉zin, (geest)vermogens ⇒ bewustzijn, verstand4 zin, gevoel♦voorbeelden:ein sechster Sinn • een zesde zintuigwenn mich meine Sinne nicht täuschen • als mijn ogen en oren mij niet bedriegenim engeren, weitesten Sinn • in engere, de ruimste zinim strengsten Sinne • strikt genomendas ergibt keinen Sinn • dat heeft geen zinin jedem Sinn • in elk opzichtim Sinne von Art. 2 • als bedoeld in artikel 2im Sinne des Uhrzeigers • met de wijzers van de klok meedas ist ohne Sinn • dat heeft geen zin, nut3 seine fünf Sinne nicht beisammenhaben • ze niet allemaal, niet alle vijf bij elkaar hebbenseine fünf Sinne zusammenhalten, -nehmen • het hoofd erbij houdenjemandem schwinden, vergehen die Sinne • iemand verliest het bewustzijner ist nicht ganz bei Sinnen • hij is niet goed wijsbist du denn ganz und gar von Sinnen? • ben je nou helemaal (van lotje getikt)?vor Angst von Sinnen • buiten zichzelf van angstmit jemandem eines Sinnes sein • het met iemand eens zijnseinen Sinn ändern • van gedachten veranderenseine Sinne für etwas öffnen • ontvankelijk voor iets zijnjemandes Sinn ist auf eine Sache gerichtet • iemands gedachten zijn op iets gerichtsein Sinn steht nach Höherem • hij heeft aspiratiesmir steht der Sinn nicht nach Späßen • mijn hoofd staat niet naar grapjesdas geht, will mir nicht aus dem Sinn • dat gaat mij steeds door het hoofddas ist mir aus dem Sinn gekommen, geschwunden • ik ben het vergeten, dat is mij ontschotensie will mir nicht aus dem Sinn (gehen) • ik moet steeds aan haar denkenetwas fährt, geht mir durch den Sinn • iets schiet mij in de zin, schiet mij te binnenetwas im Sinn haben • iets van plan, van zins zijner hat mit Mädchen noch nichts im Sinn • hij interesseert zich nog niet voor meisjesetwas im Sinn tragen • met iets rondlopendas kam mir in den Sinn • dat kwam in mij opdas will mir nicht in den Sinn • dat wil, kan er bij mij niet indas war so recht nach seinem Sinn • dat was helemaal naar zijn zinohne Sinn und Verstand • zonder overleg, ondoordachtheiteren Sinnes, mit heiterem Sinn • met opgewekt gemoedleichten Sinnes • opgewekt, onbezorgd -
5 Gewicht
Gewicht〈o.; Gewicht(e)s, Gewichte〉♦voorbeelden:1 spezifisches Gewicht • specifiek, soortelijk gewicht〈 figuurlijk〉 einer Sache Gewicht beimessen • waarde, belang hechten aan iets〈 figuurlijk〉 seine Stimme hat Gewicht • zijn stem telt, heeft invloed, gezag〈 figuurlijk〉 großes Gewicht auf eine Sache legen • veel belang, waarde aan iets hechten〈 figuurlijk〉 sein (ganzes) Gewicht in die Waagschale legen • (heel) zijn gewicht in de schaal werpen〈 figuurlijk〉 ins Gewicht fallen • van belang, invloed zijn, zwaar wegennach dem Gewicht • per gewichteine Meinung von Gewicht • een gezaghebbende mening -
6 wenden
wenden〈 haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:seine Aufmerksamkeit auf eine Sache wenden • zijn aandacht op iets vestigendie Gefahr von jemandem wenden • het gevaar van iemand afwenden2 viel Geld, Zeit an, auf eine Sache wenden • veel geld, tijd aan iets besteden♦voorbeelden:der Wind wendet sich • de wind draaitsich an jemanden wenden • zich (met een verzoek, vraag) tot iemand wendensich zu jemandem wenden • zich naar iemand toekerensich zum Bösen, Schlimmen wenden • (zich) verslechteren -
7 geben
gebenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 das wird noch viel Ärger geben! • daar zal nog heel wat narigheid van komen!ein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het andereer wird einen guten Lehrer geben • hij zal een goede leraar wordenes jemandem geben • iemand ervan langs gevengib (es) ihm! • geef het hem!was wird das geben? 〈 informeel〉 was gibt das? • wat zal dat worden?gut gegeben! • goed zo, gedaan!nichts auf eine Sache geben • geen waarde aan iets hechtenden Wagen in die Werkstatt geben • de wagen naar de garage brengenich gäbe viel darum • ik zou er heel wat voor overhebbeneine Meinung von sich geben • een mening uiten1 zich gedragen ⇒ optreden, zich houden♦voorbeelden:III 〈onpersoonlijk werkwoord; met 4e naamval〉♦voorbeelden:¶ das gibts bei uns nicht • dat kennen, hebben wij nietso was gibt es bei mir nicht! • dat mag bij mij niet!was gibt es im Kino? • wat draait er in de bioscoop?es gibt • er is, er zijn, er bestaat, er bestaanhier gibt es nur Briefmarken • hier zijn alleen postzegels verkrijgbaares gab kein Entkommen • er was geen ontkomen aanes wird Regen geben • we krijgen regenes wird ein Unglück geben • daar komen ongelukken vanwas gibts? • wat is er?was gibt es zu essen? • wat krijgen we te eten?〈 informeel〉 was es nicht alles gibt! • wat er (toch) niet allemaal mogelijk is!〈 informeel〉 gibt es dich auch noch? • leef jij ook nog?〈 informeel〉 da gibts nichts! • (a) daar is niets aan te doen!; (b) vast en zeker! • (c) zonder pardon!; (d) geen sprake van!so was gibts • dat komt wel (eens) voorgibts denn so was! • heb je van je leven!〈 informeel〉 gleich gibts was! • dadelijk zwaait er wat!das gibt es nicht! • dat bestaat, kan niet! -
8 Zunge
Zunge〈v.; Zunge, Zungen〉♦voorbeelden:1 böse Zungen behaupten … • boze tongen beweren …eine falsche Zunge haben • een leugenaar zijneine feine, verwöhnte Zunge haben • een fijnproever, lekkerbek zijnso weit die französische Zunge klingt • overal waar Frans gesproken wordteine geläufige Zunge haben • welbespraakt zijnjemandem hängt die Zunge zum Halse heraus • (a) iemand vergaat van de dorst; (b) iemand hangt de tong op de schoeneneine Sache brennt jemandem auf der Zunge • iets brandt iemand op de lippendas Wort auf der Zunge haben • het woord op de tong, op de lippen hebbendas Herz auf der Zunge tragen • het hart op de tong hebbenmit (heraus)hängender Zunge • met de tong uit de mond, buiten ademetwas geht jemandem schwer von der Zunge • iemand krijgt iets niet over zijn lippen -
9 Weg
〈m.; Weg(e)s, Wege〉♦voorbeelden:1 〈 formeel〉 den Weg alles, allen Fleisches, Irdischen gehen • sterfelijk, vergankelijk zijn, stervenes sind noch zwei Kilometer Weg • het is nog twee kilometerden letzten Weg gehen • sterven〈 figuurlijk〉 seinen Weg machen • er komen, zijn weg wel vindenden (rechten) Weg verfehlen • verdwalen〈verouderd; nog schertsend〉 woher des Weges? • waar kom je, komt u vandaan?es liegt mir am Wege • ik kom erlangsauf dem schnellsten Wege • via de kortste wegjemanden auf seinem letzten Weg begleiten • iemand de laatste eer bewijzenjemanden auf den Weg bringen • (a) iemand de weg wijzen; 〈 (b) figuurlijk〉iemand stimuleren, aanzetten, aansporenein Paket auf den Weg bringen, schicken • een pakje verzendensich auf den Weg machen • op weg gaan〈 figuurlijk〉 auf dem besten Weg(e) sein • goed, hard op weg zijnjemandem aus dem Weg(e) gehen • (a) iemand voorbij laten; 〈 (b) figuurlijk〉iemand uit de weg gaan, ontwijken〈 figuurlijk〉 jemanden, etwas aus dem Weg räumen, schaffen • iemand, iets uit de weg ruimenetwas in die Wege leiten • aan iets beginnen, iets aanzwengelenjemandem in den Weg treten, sich jemandem in den Weg stellen • (a) iemand de weg versperren; 〈 (b) figuurlijk〉iemand hinderen, de voet dwars zettenvom Wege abkommen • verdwalengut, schlecht zu Wege, zuwege • goed, slecht ter been zijn〈verouderd; formeel〉 Weg und Steg • het hele land, de hele omgeving2 krumme Wege • slinkse wegen, methodesauf diesem Wege • op deze manier, langs deze wegauf dem Wege der Güte, auf gütlichem Wege • in der minneauf kaltem Wege • zonder scrupules, in koelen bloedeauf kürzestem, auf dem schnellsten Wege • zo snel mogelijkauf schriftlichem Wege • schriftelijketwas im Wege von Verhandlungen regeln • iets door middel van onderhandelingen regelenmit einer Sache zu Wege, zuwege kommen • met iets overweg kunnen -
10 Wert
〈m.; Wert(e)s, Werte〉♦voorbeelden:im Wert(e) von • ter waarde vaneiner Sache großen Wert beimessen • aan iets veel waarde hechten〈 informeel〉 das hat doch keinen Wert! • dat heeft toch geen zin!Wert auf eine Sache legen • waarde aan iets hechten, iets op prijs stellendas ist ohne jeden Wert für mich • dat heeft voor mij geen enkele waarde, betekenis -
11 stoßen
stoßen♦voorbeelden:4 mit den Füßen nach jemandem stoßen • (naar) iemand trappen, schoppenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemanden von sich stoßen • (a) iemand van zich afstoten, iemand wegduwen; 〈 (b) formeel; figuurlijk〉 iemand verstoten♦voorbeelden: -
12 weisen
weisen♦voorbeelden:1 auf eine Sache weisen • op, naar iets wijzen, iets aanwijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 etwas (weit) von sich, von der Hand weisen • iets (beslist) afwijzen, van de hand wijzen -
13 Gras
〈o.; Grases, Gräser〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 das Gras von unten besehen, betrachten • de wereld van de andere kant bekijken 〈 vanuit het graf〉¶ wo er hinhaut, da wächst kein Gras mehr! • als hij toeslaat, is het raak!darüber ist längst Gras gewachsen • dat is allang vergeten, allang in het vergeetboek geraaktüber eine Sache Gras wachsen lassen • ergens gras over laten groeien -
14 Steuer
Steuer1〈v.; Steuer, Steuern〉♦voorbeelden:Steuern eintreiben, einziehen • belasting(en) innenSteuern erheben auf eine Sache • belasting heffen op ietsetwas mit einer Steuer belegen • belasting op iets heffenetwas von der Steuer absetzen • iets van de belasting aftrekken————————Steuer2〈o.; Steuers, Steuer〉♦voorbeelden: -
15 selbst
selbst1♦voorbeelden:1 sie ist die Güte selbst • ze is de goedheid zelve, in persoonselbst erwählt • zelfgekozenselbst gedreht • zelfgedraaidselbst gemacht • zelfgemaakt, eigengemaaktum deiner selbst willen • in je eigen belang, voor jezelfer war nicht mehr er selbst • hij was zichzelf niet meereine Sache um ihrer selbst willen tun • een zaak om de zaak zelf doendas ist jedem selbst überlassen • dat staat eenieder vrij————————selbst2〈 bijwoord〉 -
16 sich
sich1♦voorbeelden:das Ding an sich • het ding op zich(zelf)das hat nichts auf sich • dat heeft niets te betekenenaußer sich vor Wut • buiten zichzelf van woedeer dachte, sagte bei sich • hij dacht, zei bij zichzelfeine Sache für sich • een geval apart, een ander gevaldas hat viel für sich • daar is, valt veel voor te zeggener ist immer für sich • hij is altijd alleenvon sich aus • uit eigen beweginger pfeift vor sich 〈 4e naamval〉 hin • hij loopt, zit (wat) te fluiten————————sich2♦voorbeelden: -
17 weg
♦voorbeelden:1 Finger, Hände weg! • afblijven!, handen thuis!〈informeel; figuurlijk〉 ich war einen Augenblick weg • ik was even afwezig, verstrooidweg da!, weg hier! • maak dat je wegkomt!, weg(wezen)!〈 informeel〉 von … weg • direct, recht, vers van(af, -uit)〈 informeel〉 nichts wie weg! • wegwezen! -
18 Hand
〈v.; Hand, Hände〉♦voorbeelden:nicht in die hohle Hand! • in geen geval!eine Ausgabe letzter Hand • de meest recente uitgaveeine milde Hand haben • royaal zijndie öffentliche Hand • de regering, staatsfinanciënPolitik der starken Hand • machtspolitiek〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 die Hand für jemanden abhacken lassen • de hand voor iemand in het vuur (durven) steken(mit) Hand anlegen • (mee)helpen, assisterenjemandes Hand ausschlagen • een huwelijksaanzoek afwijzendie Hände sind mir gebunden • ik kan niets doen, ben machteloosüberall seine Hand, seine Hände im Spiel haben • overal een vinger in de pap hebbendie Hand auf der Tasche halten • gierig zijnHand an sich legen • de hand aan zichzelf slaankeine Hand rühren • geen vinger uitstekenjemandem an die Hand gehen • iemand terzijde staanjemanden an der Hand haben • iemand kennen, iemand bij de hand hebbenjemandem auf etwas die Hand geben • iemand iets plechtig belovenauf der Hand liegen • voor de hand liggenauf die (flache) Hand zahlen • schoon in 't handje gevenHand aufs Herz! • geef het maar eerlijk toe!aus freier Hand zeichnen • vrij tekenenhinter vorgehaltener Hand • in 't geheim, officieuseiner Sache in die Hand, in die Hände arbeiten • iets bevorderen, in de hand werkenin schlechte Hände geraten • in verkeerde handen komenjemandem etwas in die Hand versprechen • iemand iets plechtig belovenmit eigener Hand • eigenhandigmit leichter Hand • zonder moeite〈 figuurlijk〉 etwas mit der linken Hand machen, erledigen • iets met één hand doen, zonder enige moeite doenunter der Hand verkaufen • onder(s)hands verkopenvon Hand, mit der Hand • handmatigvon zarter Hand etwas bekommen • iets van een meisje krijgenvon der Hand in den Mund leben • van de hand in de tand levenetwas von langer Hand vorbereiten • iets lang en nauwgezet voorbereidenzu Händen (von) Herrn Müller • ter attentie van dhr. Müllerjemandem etwas zu treuen Händen übergeben • iemand iets in bewaring geven, toevertrouwen om te bewarenzur rechten Hand • aan de rechterkantjemandem zur Hand gehen • iemand (een handje) helpenzur Hand sein • bij de hand zijn〈 spreekwoord〉 besser einen Spatz in der Hand, als eine Taube auf dem Dache • één vogel in de hand is beter dan tien in de lucht; beter een half ei dan een lege dop -
19 Seite
Seite〈v.; Seite, Seiten〉1 kant, zijde ⇒ zijkant, (zij)vlak2 bladzijde, pagina♦voorbeelden:auf der einen Seite …, auf der anderen Seite … • enerzijds …, anderzijds …die hintere, innere Seite • de achter-, binnenkantetwas an der Seite tragen • iets opzij dragenauf, zu beiden Seiten von • aan weerszijden, weerskanten vanetwas auf die Seite schaffen • (a) iets opzijleggen; (b) iets in veiligheid brengen • (c) iets achteroverdrukken; (d) iets uit de weg ruimenauf die, zur Seite gehen, rücken, treten • aan de kant gaan, opzijgaan (staan)jemanden auf die, zur Seite nehmen • iemand terzijde nemen〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas nach allen Seiten hin überlegen • iets lang en breed overwegenzur Seite blicken • opzij kijkenetwas zur Seite legen • iets terzijde, opzijleggen〈 figuurlijk〉 etwas zur Seite schieben • iets terzijde schuiven, opzijzetten〈 figuurlijk〉 jemanden jemandem an die Seite stellen • iemand naast iemand plaatsen, zetten, iemand met iemand vergelijkenvon zuverlässiger Seite • uit betrouwbare bronvon (gut) unterrichteter Seite • van welingelichte zijdeauf Seiten, aufseiten der Regierung stehen • aan de kant van de regering staanjemanden auf seine Seite bringen, ziehen • iemand voor zich winnenauf jemandes Seite 〈 2e naamval〉 stehen • aan iemands kant, achter iemand staanvon Seiten, vonseiten der Eltern • van de kant van de ouderszur anderen Seite übergehen • overlopenzur stärkeren Seite übergehen • de sterkste partij kiezen -
20 aus
aus1〈 bijwoord〉♦voorbeelden:vom Fenster aus • vanuit het raamvon Grund aus • grondig, totaal〈 informeel〉 von mir aus • wat mij betreft, voor mijn partvon sich aus • uit eigen beweging, op eigen houtjebei jemandem aus und ein, ein und aus gehen • bij iemand in- en uitlopennicht ein und aus, nicht aus noch ein, weder aus noch ein wissen • zich geen raad (meer) weten————————aus2〈voorzetsel + 3〉♦voorbeelden:aus dem Gedächtnis, Kopf hersagen • uit het hoofd, van buiten opzeggenaus der Nähe • van dichtbijaus alten Zeiten • uit vroeger tijdwas ist aus ihm geworden? • wat is er van hem terechtgekomen?aus sich heraus • uit zichzelf2 aus welchem Anlass, Grund? • om welke reden?aus Mangel an Zeit • bij gebrek aan tijdaus Spaß • uit gekheid, voor de grapaus der Sache wird nichts • van die zaak komt niets terecht
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Eine Sache der Ehre — Eine Sache der Ehre. Zwei wahre Geschichten ist ein 2002 in Deutschland erschienenes Buch, welches die beiden historischen Romane La strage dimenticata und La bolla di componeda von Andrea Camilleri zusammen fasst und von Monika Lustig ins… … Deutsch Wikipedia
Eine Seele von Mensch \(auch: einem Menschen\) (sein) — Eine Seele von Mensch (auch: einem Menschen) [sein]; die Seele einer Sache sein Wer »eine Seele von Mensch« ist, ist sehr gutmütig: Der alte Pastor war gewiss eine Seele von einem Menschen. Der folgende Beleg ist ein Zitat aus Max Frischs Roman … Universal-Lexikon
Von — Von, ein Vorwort, welches in allen Fällen die dritte Endung, oder nach andern die sechste, erfordert, für deren eigenthümliches Merkmahl es in dem letztern Falle angegeben wird. Es bezeichnet allemahl den Ort oder die Sache, welchen eine Handlung … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Sache — 1. Alle Sachen, die wir haben, sind Geschenk und Gottes Gaben. Lat.: Omnia voluntate Dei. (Chaos, 1085.) 2. Alle Sachen kann Herr Ego am besten machen. 3. An eine böse sach sol man einen trunck Wein giessen. – Petri, II, 16. »Mit dem Gegentheil… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
von — seitens; von Seiten; vonseiten * * * von [fɔn] <Präp. mit Dativ>: 1. a) gibt einen räumlichen Ausgangspunkt an: der Zug kommt von Berlin; von Norden nach Süden; von hier; von oben; es tropft von den Bäumen; von woher stammst du?; von hier… … Universal-Lexikon
Sache — Eine Sache drehen, wie man will. Die Redensart ist biblischen Ursprungs und geht auf Sir 19,22 zurück. Dort heißt es vom ›Schalk‹: er »kann die Sache drehen, wie er s haben will«.{{ppd}} Die älteste Bedeutung des Wortes Sache (althochdeutsch… … Das Wörterbuch der Idiome
Eine kleine Frau — ist eine von vier Erzählungen Franz Kafkas aus dem 1924 erschienenen Sammelband Ein Hungerkünstler. Es war das letzte Buch, an dem er vor seinem Tod arbeitete und es erschien zwei Monate nach seinem Tod. Inhaltsverzeichnis 1 Zusammenfassung 2… … Deutsch Wikipedia
Eine Anzeige in der Zeitung — ist ein Roman des DDR Schriftstellers Günter Görlich, der erstmals 1978 im Verlag Neues Leben erschien und bis 1989 14 Auflagen erfuhr. 1979 gab es eine Lizenzausgabe in der BRD. Es folgten Ausgaben in Bulgarisch, Slowakisch und Tschechisch… … Deutsch Wikipedia
Von Adam und Eva stammen — Eine Sache, die sehr alt und schon lange bekannt ist, bezeichnet man umgangssprachlich auch als »von Adam und Eva stammend«: Dieser Witz stammt von Adam und Eva … Universal-Lexikon
Sache — Problemstellung; Thema; Fragestellung; Aufgabe; Problematik; Angelegenheit; Problem; Anliegen; Causa; Fall; Chose; Dings ( … Universal-Lexikon
Sache, die — Die Sáche, plur. die n, Diminutivum, welches doch nur in einigen Fällen üblich ist, Sächlein, in der vertraulichen Sprechart Sächelchen; ein sehr altes Wort von weitem Umfange, dessen vornehmste Bedeutungen folgende sind. 1) Ein Zank, lauter… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart