-
1 dreigend
♦voorbeelden:een dreigende houding aannemen • adopt a threatening/menacing attitudeII 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden: -
2 dreigend
-
3 dreigend
I.bedrohlichII.drohend -
4 dreigend
adj. threatening, intimidating -
5 dreigend
1. bn 2. bw -
6 dreigend
угрожающий, грозящий -
7 dreigend
tehdit edici adj -
8 dreigend
sinistre -
9 (dreigend) op iemand afkomen
(dreigend) op iemand afkomenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > (dreigend) op iemand afkomen
-
10 iemand dreigend aankijken
iemand dreigend aankijkenmenacer qn. du regard -
11 iemand een dreigende blik toewerpen/dreigend aankijken
iemand een dreigende blik toewerpen/dreigend aankijkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand een dreigende blik toewerpen/dreigend aankijken
-
12 aankijken
1 [kijken naar] regarder2 [in beraad houden] réfléchir à♦voorbeelden:iemand dreigend aankijken • menacer qn. du regardhet aankijken niet waard zijn • n'être pas bon à jeter aux chiensik zal het nog eens aankijken • je réfléchirai¶ anders aankijken tegen … • voir … sous une autre optiqueik kijk hem erop aan • je l'en crois capable -
13 aanrukken
1 [leger] s'approcher rapidement2 [snel en dreigend naderen] se rapprocher de façon menaçante♦voorbeelden: -
14 ik spreek je nader
ik spreek je nader -
15 spreken
1 [algemeen] parler2 [+ uit][blijken] se manifester♦voorbeelden:deze cijfers spreken (voor zich) • ces chiffres sont éloquentseen vreemde taal spreken • parler une langue étrangèreeen paar sprekende voorbeelden • quelques exemples frappantsalleen de feiten laten spreken • se baser uniquement sur les faitshet spreken viel hem moeilijk • il lui était difficile de parlerje spreekt nu heel anders • ce n'est pas ce que tu disais (avant)spreek mij er niet van • ne m'en parle(z) pasjij hebt goed spreken • c'est facile à diregunstig over iemand spreken • dire du bien de qn.luid spreken • parler hautiemand te na spreken • dire du mal de qn.het spreekt vanzelf • cela va de soihet spreekt vanzelf dat … • il est évident que … 〈+ aantonende wijs〉vloeiend Frans spreken • parler couramment le françaiszachtjes spreken • parler basmet iemand spreken • parler avec qn.〈 telefoon〉 met wie spreek ik? • qui est à l'appareil?er valt met hem niet te spreken • il est impossible de discuter avec luimet een Engels accent spreken • parler avec un accent anglaisnamens iemand spreken • parler au nom de qn.om met mevrouw C. te spreken • comme l'a dit madame C.over iemand, iets spreken • parler de qn., qc.ik ben voor niemand te spreken • je n'y suis pour personneniet tegen elkaar spreken • ne pas se parlerspreken tot iemand • parler à qn.tot de verbeelding spreken • parler à l'imaginationvan zichzelf doen spreken • faire parler de soiom niet te spreken van … • sans parler de …spreken voor iets • parler en faveur de qc.voor de radio spreken • parler à la radiodit geval spreekt voor zich • ce cas se passe de commentairehij sprak: ‘laten we gaan’ • il dit: ‘allons-y’in zichzelf spreken • parler tout seuler sprak argwaan uit zijn stem • sa voix dénotait la méfianceslecht te spreken zijn • être de mauvaise humeurniet te spreken zijn over iets • ne pas être content de qc. -
16 zwaaien
-
17 aanrukken
1 [leger] march (on)2 [snel en dreigend naderen] advance♦voorbeelden:versterkingen laten aanrukken • move up reinforcements -
18 afkomen
1 [zich verwijderen] come off/away (from)2 [+ op] [toegaan naar] come up to/towards3 [afdalen] come down4 [ontslagen, bevrijd raken] get rid of ⇒ be done/finished with 〈 iets vervelends〉, 〈 ontsnappen〉 get off/away, get out of 〈 uitnodiging, verplichting〉♦voorbeelden:de muggen komen op het licht af • mosquitoes are drawn/attracted to the lightzij zag de auto recht op zich afkomen • she saw the car heading straight for her/coming straight at her3 een weg/een rivier afkomen • come down a road/a riverer met de schrik van afkomen • get off with only a scareik kon niet van hem afkomen • I couldn't shake him off/get rid of him¶ wanneer komt die benoeming af? • when will that appointment come through? -
19 beschutten
1 [+ tegen] [met betrekking tot dreigend gevaar] shelter (from) ⇒ protect (from/against), 〈 afschermen〉 shield (from)2 [met betrekking tot iets ongewensts] protect, shield, shelter♦voorbeelden: -
20 frons
- 1
- 2