-
1 courber
courber [koerbee]1 buigen ⇒ doorbuigen, krom worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 buigen ⇒ doorbuigen, krom maken1 zich krommen ⇒ zich ombuigen, kromtrekken♦voorbeelden: -
2 fléchir
fléchir [fleesĵier]1 buigen ⇒ doorbuigen, doorzakken2 wijken ⇒ bezwijken, zwichten3 afnemen ⇒ dalen, teruglopenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen zwichten ⇒ vermurwen, overhalen♦voorbeelden: -
3 fléchissement
fléchissement [fleesĵiesmã]〈m.〉1 (het) buigen ⇒ (het) doorbuigen, (het) doorzakken2 verzwakking ⇒ verflauwing, verslapping3 daling ⇒ afname, achteruitgang -
4 infléchir
infléchir [ẽfleesĵier]1 buigen ⇒ afbuigen, een andere richting geven aan -
5 voiler
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский