-
1 poot
♦voorbeelden:de achterste poten • les pattes de derrièreop zijn achterste poten gaan staan • monter sur ses ergotsgeef eens een poot! • donne la patte!pootjes geven • donner la pattemijn pen heeft pootjes gekregen • mon stylo s'est envolé2 de poten onder het kabinet wegzagen • 〈 de basis wegnemen〉 saper le gouvernement; 〈 bekritiseren〉 démolir le gouvernement〈 figuurlijk〉 iets op poten zetten • mettre sur pied qc.een tafel op vier poten • une table à quatre piedsiemand pootje haken • faire un croche-pied à qn.; 〈 figuurlijk〉 faire un croc-en-jambe à qn.geen poot meer kunnen verzetten • ne plus pouvoir mettre un pied devant l'autreblijf er af met je poten! • bas les pattes!geen poot aan de grond krijgen • n'avoir aucune chance de succèsgeen poot uitsteken • ne pas remuer le petit doigtgeen poot verzetten • ne pas bouger d'un poucegeen poot hebben om op te staan • ne pas faire le poids4 iemand een poot geven • serrer la pince à qn.op zijn poot spelen • réagir violemmenteen brief op poten schrijven • écrire une lettre dans laquelle on ne mâche pas ses mots -
2 pootjes geven
pootjes geven -
3 dávat packu
dávat packudonner la patte -
4 dávat packu - o psu
dávat packu - o psudonner la patte -
5 podávat packu
podávat packudonner la patte -
6 podávat packu - o psu
podávat packu - o psudonner la patte -
7 tharmiy
donner des coups de patte. -
8 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
9 palma
[st1]1 [-] palma, ae, f.: - [abcl][b]a - paume de la main, creux de la main; main. - [abcl]b - patte d'oie. - [abcl]c - palmier, fruit du palmier, datte. - [abcl]d - Cato. Col. palme, branche de palmier (placée dans un tonneau pour donner du goût au vin). - [abcl]e - palme (symbole de la victoire). - [abcl]f - triomphe, victoire, supériorité, le premier rang. - [abcl]g - pale de la rame, rame. - [abcl]h - (= palmes) Plin. Varr. Col. cep, pousse, rejeton, jet. - [abcl]i - Plin. palmier marin (arbrisseau). - [abcl]j - Veg. cautère (en forme de palme).[/b] - palmam ferre: remporter la palme (la victoire), l'emporter, obtenir la palme. - palmam petere ex aliquo: chercher à triompher de qqn. - passis palmis salutem petere, Caes. B. C. 3, 98: demander grâce, les bras étendues. - amplexus tremulis altaria palmis, Ov. M. 5, 103: de ses mains tremblantes, embrassant les autels. - cavis undam de flumine palmis sustulit, Virg. En. 8, 69: il prit de l'eau du fleuve dans le creux de ses mains. - arbor palmae, Suet. Aug. 94: le palmier. - tertia palma Diores, Virg. En. 5, 339: Diorès est le troisième (vainqueur). - plurimarum palmarum gladiator, Cic. Rosc. Am. 6, 17: gladiateur [aux palmes très nombreuses] = qui a remporté de très nombreuses victoires. - ultima restabat palma Virbius, Sil. 4, 392: il ne restait plus que Virbius à vaincre. - palmam alicui deferre, Cic. de Or. 2, 56, 227: décerner la palme à qqn. - huic consilio palmam do, Cic.: c'est à cette résolution que je m'arrête. [st1]2 [-] palma, ae, f.: c. parma. [st1]3 [-] Palma, ae, f.: Palma (ville de l'île Majorque).* * *[st1]1 [-] palma, ae, f.: - [abcl][b]a - paume de la main, creux de la main; main. - [abcl]b - patte d'oie. - [abcl]c - palmier, fruit du palmier, datte. - [abcl]d - Cato. Col. palme, branche de palmier (placée dans un tonneau pour donner du goût au vin). - [abcl]e - palme (symbole de la victoire). - [abcl]f - triomphe, victoire, supériorité, le premier rang. - [abcl]g - pale de la rame, rame. - [abcl]h - (= palmes) Plin. Varr. Col. cep, pousse, rejeton, jet. - [abcl]i - Plin. palmier marin (arbrisseau). - [abcl]j - Veg. cautère (en forme de palme).[/b] - palmam ferre: remporter la palme (la victoire), l'emporter, obtenir la palme. - palmam petere ex aliquo: chercher à triompher de qqn. - passis palmis salutem petere, Caes. B. C. 3, 98: demander grâce, les bras étendues. - amplexus tremulis altaria palmis, Ov. M. 5, 103: de ses mains tremblantes, embrassant les autels. - cavis undam de flumine palmis sustulit, Virg. En. 8, 69: il prit de l'eau du fleuve dans le creux de ses mains. - arbor palmae, Suet. Aug. 94: le palmier. - tertia palma Diores, Virg. En. 5, 339: Diorès est le troisième (vainqueur). - plurimarum palmarum gladiator, Cic. Rosc. Am. 6, 17: gladiateur [aux palmes très nombreuses] = qui a remporté de très nombreuses victoires. - ultima restabat palma Virbius, Sil. 4, 392: il ne restait plus que Virbius à vaincre. - palmam alicui deferre, Cic. de Or. 2, 56, 227: décerner la palme à qqn. - huic consilio palmam do, Cic.: c'est à cette résolution que je m'arrête. [st1]2 [-] palma, ae, f.: c. parma. [st1]3 [-] Palma, ae, f.: Palma (ville de l'île Majorque).* * *Palma, palmae. Cic. La paulme de la main.\Dextra palma. Cic. La main dextre.\Arcent vincula teneras palmas. Virgil. Les mains sont liees.\Plana faciem contundere palma. Iuuenal. Donner soufflets de la main ouverte, du plat de la main.\Conuertere ad palmam annuli palam. Cic. Tourner le chaton de l'anneau vers le creux de la main.\Exutae vinclis palmae. Virgil. Les mains desliees.\Marmoreis percussit pectora palmis. Ouidius. De ses mains blanches comme marbre.\Palma. Le bout large et plat d'une rame et aviron: vt Abiegnae palmae. Catul. Aviron ou rame de sapin.\Palma. Plin. Un arbre dict Palme, ou Dactier.\Palma. Plin. Le fruict de la palme, Dacte.\Palma. Plutarchus. La palme que les victorieux souloyent porter, Dont se prend aussi pour la victoire, et pour le pris qu'on emporte de quelque jeu.\Gloria palmae. Virgil. L'honneur de la victoire.\Accipere palmam, Vide ACCIPIO. Emporter le pris.\Dare palmam. Cic. Donner la victoire à aucun, Confesser qu'il est victorieux.\Palmam ferre. Cic. Emporter la victoire, Estre victorieux.\Habeant hanc palmam ex innocentis cruore. Cic. Qu'ils se glorifient.\Plurimarum palmarum homo. Cic. Qui plusieurs fois a esté victorieux, et a emporté le pris. -
10 paw
paw [pɔ:]1. nouna. [of animal] patte f• keep your paws off! bas les pattes ! (inf)• to paw the ground [horse] piaffer* * *[pɔː] 1. 2.transitive verb1) [animal] donner des coups de patte àto paw the ground — [horse] piaffer; [bull] frapper le sol du sabot
2) péj [person] peloter (colloq) -
11 lash
A n3 ( whip) lanière f ;B vtr3 ( criticize) ( also lash into) s'en prendre à [person] ; to lash sb with one's tongue faire des remarques cinglantes à qn ;4 ( secure) attacher (to à) ; to lash two things together attacher deux choses ensemble ;■ lash down:▶ lash down [rain] tomber violemment ;■ lash out1 ( hit out) [person] devenir violent, se démener ; [tiger, cat] donner un coup de patte ; to lash out at [person] frapper ; [tiger] donner un coup de patte à ; to lash out with one's foot donner des coups de pied ; -
12 lash out
1) ( hit out) [person] devenir violent, se démener; [cat] donner un coup de patteto lash out at — [person] frapper; [tiger] donner un coup de patte à
2) ( verbally)to lash out at ou against somebody/something — invectiver quelqu'un/quelque chose
3) ( spend freely) -
13 paw
B vtr1 [animal] donner des coups de patte à ; to paw the ground [horse] piaffer ; [bull] frapper le sol du sabot ;2 péj [person] peloter ○. -
14 paw
paw [pɔ:]1 noun(a) (of animal) patte f∎ you're not getting your dirty or sweaty paws on my new bike! il n'est pas question que tu touches à mon nouveau vélo!(a) (of animal) donner un coup de patte à;∎ the horse pawed the ground le cheval piaffait∎ the dog pawed at the door le chien grattait à la porte -
15 foin
nm., fourrage ; au pl., travaux ou temps de la fenaison: fan (Cordon 083, Gets, Giettaz 215, Megève, Morzine 081, St-Nicolas-Chapelle, Samoëns 010, Saxel 002A), fê (Albanais 001b, Annecy 003b, Albertville 021, Arêches, Balme-Sillingy 020, Beaufort, Bellecombe-Bauges, Compôte-Bauges, Doucy-Bauges, Leschaux, Marthod, Montagny-Bozel, Table, Thoiry 225), FIN (001a, 003a, Aime, Aix, Arvillard 228, Beaufort, Chainaz-Frasses, Chambéry, Conflans, Côte-Aime, Gruffy 014, Montendry, Montricher 015, Notre-Dame-Bellecombe, Peisey 187, St-Germain- Talloires, Thônes 004, Trévignin, Villards-Thônes 028), fin, pl. fîn (St-Martin-Porte 203), fi-n (Lanslevillard) ; forazho < fourrage> (001 PPA.), forazo (215), fourâzho (002B), R.5. - E.: Couche, Épais, Faner, Mélange, Ouverture, Poignée.A1) foin des prairies artificielles (trèfle, sainfoin, luzerne): forazho < fourrage> nm. (001), fourâzho (le plus souvent) (002), forazo (021), R.5.B) le foin sur le pré: Andain, Défaut, Tas.B1) n., rouleau (Albanais, Cordon) // cordon (Saxel) foin de foin à demi séché et rassemblé le soir avec le râteau pour le protéger de la rosée de la nuit ou pour le mettre en tas: boudin nm. (002), bodin (001), R.2a Boudin ; r(y)wèla < rouelle> nf. (001 | 215), rwèlâ (083b), ruîre (Albiez 151) || rwé (083a), R.4 afr. roele => Rouler ; tyeûla nf. (021), R.2b. - E.: Râteler.B2) foin /// regain foin rassemblé au milieu du pré sur une largeur de trois mètres environ: rwè nm. (002, 081), R.4.B3) brins // bûches foin de foin qui reste sur le pré et qu'il faudra râteler: amasseure nfpl. (083).B4) v., mettre le foin en foin rouleau // cordon: anboudin-nâ vt. (002), R.2 ; an- (083) / ê-(001) / inrwèlâ (151) || ptâ ê rwèle < mettre en rouelles> (001), R.4 ; êtyeûlâ / intyeûlâ (021), R.2b.B5) râteler et rassembler le foin et surtout le regain, à demi-séché, vers le milieu du pré sur une largeur de trois mètres environ (avant de le mettre en cordon le soir pour le protéger de la rosée ; on fait cette opération surtout quand le foin est trop clairsemé): mètre an rwè vt., anrwèlâ (002, 081), mtâ an rwè (081), R.4.B6) étendre // écarter foin (le foin pour le faire sécher), défaire les andains: ébrushî (lôz andin) vt. (001), épanshî (083) ; dézandêhî vt. (081), dézandèlâ vi. (021), dézand(è)nâ (001b, 002 | 001a). - E.: Pirouette.B7) tourner // retourner foin (le foin pour le faire sécher): tornâ (001) ; vrî (001, 083) ; rèbrahhâ (187), R. Brasser.B8) faire sécher (le foin): fâre sèshî vt. (083), fére ruti (001).B9) entasser // mettre en tas foin du foin (du regain), qui n'est pas complètement sec, sur un pré, provisoirement pour le protéger de la pluie ou pendant la nuit pour le protéger de la rosée): anmashnâ vt. (002, 081), R.3a => Tas (mata) ; akshî (Cessens, Massingy), akushnâ (Épagny), êkoshnâ vi., ptâ ê // fotre ê // fére lô foin kshon < mettre en cuchon> (001), R.2c => Tas (kshon) ; ê- / inkastenâ vt. (021), anshâtelâ (081), R.2d => Tas (kaston) ; anvalamounâ (083, 215), R.2e => Tas (valamon).B10) défaire les tas provisoire de foin dans un pré et étendre le foin au soleil pour finir de le sécher: démashnâ vt. (002, 081, Habère-Poche), R.3a ; dékoshnâ vi., défére lô kshon (001), R.2c ; dékastenâ (021), R.2d ; dévalamounâ (083, 215), R.2e.B11) travailler le même foin sans arrêt pour rien (se dit quand il fait mauvais temps): torstenâ vt. (215), R.3b.C) le transport du foin à dos d'homme ou en luge: Drap, Filet.C1) n., botte // paquet // fagot // trousse // grosse balle // ballot foin de foin (pesant entre 70 et 120 kg. à Bessans): trosséy nm. (004) || trossa nf. (Chamonix, RPB 173), R. Trousse ; korda nf., pl. kordès (Bessans 128, TRA), R. Corde ; barilyon nm. (Albanne, Montvalezan, Pezée, St-Martin-Belleville 301) ; fé < fagot> nm. (081) ; yâze < voyage> nm. (215). C1a) paquet de foin lié par un tran-nô (corde plus courte que la plètshè): portshaô nm. (081).C2) outil // instrument foin pour contenir la trousse de foin et qui est composé de deux grosses barres de bois (lo barons), d'une cordelette et de deux grosses cordes: paire de trousse nf. (128). C2a) grosse barre de bois longue d'environ 1,50 m. (elle est percée de neuf à dix trous espacés d'environ 10 cm. et porte des encoches à chaque extrémité ; il y en a deux par trousse): baron nm., pl. barons (128). C2b) réseau // filet foin de segments parallèles et égaux, formé par une cordelette unique passant, dans un mouvement de va-et-vient, par les trous des deux grosses barres de bois distantes d'environ deux mètres à deux mètres cinquante: (lé) tèyléss < les toiles> nfpl. (128). C2c) grosse corde longue d'environ 4,50 m., qui passe dans les encoches situées à l'extrémité des grosses barres de bois et qui sert à lier la trousse vide ou pleine (il y en a deux par trousse): (lé) karos nf. (au pl. ici) (128).C3) longue corde munie de navettes en bois pour lier les fagots de foin: plètshè nf. (081). C3a) navette en bois pour lier les fagots de foin (ou autre) avec une corde, petite pièce de bois de 12 à 15 cm. de long, pointue à une extrémité et arrondie à l'autre, percée de deux trous et qui sert à attacher une charge: kârklyon nm. (081) ; prolye nf. (002), trolye (028, Tignes), trolyi (203), troulye (301). C3b) corde plus courte que la plètshè et qui sert à lier un portshaô: tran-nô nm. (081).C4) ensemble de deux cordes parallèles reliées à une barre de bois et servant à transporte le foin à dos d'homme: kourda nf. (215). C4a) barre de bois qui relie les deux cordes parallèles: rywalè nm. (215).C5) chacun des deux arcs en bois qui sont employés avec le filet à foin: garo < barillon> (004).C6) v., rentrer le foin: rintrâ l'forazho vi. (001), portâ (083).C7) descendre le foin de la montagne en hiver sur des luges (traîneaux): foiner vi. (Sixt), fenater (Chamonix).C8) expr, (pour descendre le foin des alpages dans les terrains trop pentus ou dans un couloir de neige bien damée par fagots de foin simplement ficelé avec des cordes) sans luge: à ku nu < à cul nu> (010, Sixt 130), foinage à cul nu (130).D) le transport du foin par char: Peigner, Presse, râtelures, Treuil.D1) n., couche de foin formée de fourchées disposées suivant un certain ordre dans une charretée: lèva < levée> nf. (002), keusha (001).D2) v., ranger // charger foin le foin sur le char par couches uniformément: égalizâ vt. (083). - E.: Serrer, Tasser.E) foinage, transport du foin par traîneau: Luge.E1) n., charge du foin sur un traîneau: ran nm. (010).F) le foin au fenil ou à la grange: Foutre, Pic, Suer.F1) n., gros tas de foin dans la grange ou le fenil: maré nm. (021), mâré (002), R.2f => Tas ; mata nf. (001) || maton nm. (225), R.3a ; téshon (081, 083), téston (215), R.2g Tas (téshe).F2) graines et débris de foin qui s'accumulent à la longue dans le fenil ou dans la grange: pufa nf. (004) / peufa (001) || paôfè nm. (081), R. Poussière ; mârin nm. (002), R.2c ; prin nmpl. (028, 081) ; fnassa < fenasse> nf. (001).F3) réserve de foin dans les chalets pour parer au mauvais temps ou au chute de neige: druzhe nf. (081, Baume, Biot), R. => Dru.F4) entassement (action d'entasser) du foin dans la grange: antésteri nf. (215), R.2g.F5) v., tirer le foin au bas du tas: trére ba vt. (083).F6) faire tomber (le foin, la paille,...) du fenil sur le sol de la grange: fotre // ptâ // shanpâ foin ba (l'forazho, la palye,...à (001).G) le foin à l'écurie:G1) n., abat-foin (trappe, ouverture horizontale pratiquée dans le plancher de la grange (fenil) pour faire tomber le foin dans le râtelier des vaches) ; passe-foin (ouverture verticale, pratiquée dans le mur qui sépare la grange de l'étable-écurie et qui permet d'alimenter directement en foin le râtelier): dènyaô (081), dènyeu / -ò < donneur> nm. (001, St-Gervais), dènyeû (002, 020b), dènyou (020), dényeû (083, Chamonix), dényu (021, Bozel), donyeû (004, 020a, Abondance 031), donyow (004, 031), R.3c Donner, D. Donne, Donneur ; borinklyo (001, 014, Moye), borêklyo nm. (020) ; uissè (Doucy-Bauges), ussè (St-Eustache), essué (Bauges), huchet (Combe de Savoie) ; trapa < trappe> nf. (004, 015, Bozel, Massongy 142, Ste-Foy), trapon nm. dim. (004, 142) ; => Cour.G2) abat-foin: abatyaò (Grand-Bornand).G3) petite porte en bois coulissante qui ferme le passe-foin: portairon nm. (001).G4) petite trappe qui ferme le passe-foin: trapon nm. (001).G5) ration de foin, pour un repas, donnée à une ou plusieurs bête à l'étable: dènâ nf. (002b, 021, 028), dnâ (083), dènâye (002a), donâ (001 CHA.), R.3c ; rèstya nf. (Giettaz 215) ; tortsou-n < torchon> nm. (187), R.3b. - E.: Nourrir.G6) ration de foin distribuée aux vaches dans la crèche après les avoir abreuvées: apré-baire nm. (215).G7) indigestion de foin sec: êforajà nf., êforazyà (021), R.5.G8) débris de foin laissés par les animaux et qui tombent du râtelier par terre: brusse nfpl. (002b, Juvigny), brushe (002a, 028), R. => Branche ; palye < pailles> nfpl. (215).G9) reste de foin ou de paille que les vaches laissent dans la crèche: remoulyeure nfpl. (021) ; rmwé nm. (083).G10) petit paquet de foin qui est la ration des brebis: bordzon nm. (Bessans).H) v., nourrir avec du foin: aforâ vt. (228), R.5.H1) donner // distribuer foin du foin aux vaches dans le râtelier: vyandâ vt. (St François-Sales) ; deunâ vi. abs. (083, 215), dènâ abs. (081), R.3c ; balyî l'fan < donner le foin> (081).H2) se rendre malade en mangeant trop de foin fourrage sec // foin, (ep. des animaux): s'anfourazhî vp. (002), s'êforajé, s'êforazyé (021), R.5.H3) préparer à la grange les paquets (rations // torchons) de foin pour les animaux: aparyé vi. (026) ; tortsou-nâ (187), R.3b.H4) laisser du foin dans la crèche; ne pas tout manger: fâre dé rmwé vi. (083).I) quelques espèces de foin: Carex, Chiendent, Luzerne, Regain, Sainfoin, Trèfle.I1) dactyle, patte de chat: fnasse nf. (083).I2) graminée avec épis: fromantala nf. (083).I3) fléole: fléola nf. (083). -
16 foot
foot [fʊt]1. noun(plural feet)• the children have been under my feet the whole day les enfants ont été dans mes jambes toute la journée• you've got to put your foot down ( = be firm) il faut réagir• to get off on the right/wrong foot [people, relationship] être bien/mal parti3. compounds* * *[fʊt] 1.1) gen, Anatomy (of person, horse) pied m; (of rabbit, cat, dog, cow) patte f; (of sock, chair) pied msoft under foot — doux/douce sous le pied
her speech brought the audience to its feet — toute l'audience s'est levée pour applaudir son discours
to get somebody/something back on their/its feet — ( after setback) remettre quelqu'un/quelque chose sur pied
to put one's foot down — ( accelerate) appuyer sur l'accélérateur; ( act firmly) mettre le holà
2) ( measurement) pied m (anglais) (= 0,3048 m)3) ( bottom) ( of mountain) pied m (of de)at the foot of — au pied de [bed]; à la fin de [list, letter]; en bas de [page, stairs]; en bout de [table]
4) ( in sewing) pied m2.transitive verbto foot the bill — payer la facture ( for pour)
••under somebody's feet — fig dans les jambes de quelqu'un
to fall on one's feet — fig retomber sur ses pieds
to put one's best foot forward — ( do one's best) faire de son mieux; ( hurry) se dépêcher
to put one's foot in it — (colloq) faire une gaffe
to put one's feet up — se reposer, décompresser (colloq)
to get off on the wrong/right foot — mal/bien commencer
-
17 leg
leg [leg]1. nound. [of journey] étape f* * *[leg] 1.2) ( of furniture) pied m3) Culinary ( of lamb) gigot m; ( of veal) cuisseau m; (of poultry, pork, frog) cuisse f; ( of venison) cuissot m4) ( of trousers) jambe fto be too long in the leg — [trousers] avoir les jambes trop longues
5) (of journey, race) étape f2.(colloq) transitive verb (p prés etc - gg-)3.to leg it — ( walk) marcher, aller à pied; ( walk fast) galoper (colloq); ( run away) cavaler (colloq)
- legged combining formthree-legged — [furniture] à trois pieds
four-legged — [animal] à quatre pattes
long-legged — [person] à jambes longues
••to be on its last legs — [machine, car] avoir fait son temps; [regime] n'en avoir plus pour longtemps; [company] être au bord de la faillite
to give somebody a leg up — faire la courte échelle à quelqu'un; fig dépanner quelqu'un (colloq)
-
18 paw
[po:] 1. noun(the foot of an animal with claws or nails: The dog had a thorn in its paw.) patte2. verb1) ((of an animal) to touch, hit etc (usually several times) with a paw or paws: The cat was pawing (at) the dead mouse.) donner des coups de patte à2) ((of an animal) to hit (the ground, usually several times) with a hoof, usually a front hoof: The horse pawed (at) the ground.) piaffer -
19 ножка
ж.1) уменьш. от ногапры́гать на одно́й но́жке — sauter à cloche-pied
2) ( у какого-либо предмета) pied m; jambe f, branche f ( у циркуля); tige f ( у типографской литеры)но́жка сту́ла — pied de chaise
3) бот. tige f, pédicule m, pédoncule mно́жка гриба́ — pied m du champignon
4) (куриная и т.п.) pilon m••подста́вить но́жку кому́-либо разг. — donner un croc-en-jambe à qn
по одёжке протя́гивай но́жки погов. — прибл. gouverne ta bouche selon ta bourse
* * *n1) gener. pédoncule, tige (бокала и т. п.), jambe (циркуля), jambette, patte (у рюмки), pied (мебели), queue2) med. pédicule (напр, опухоли)3) colloq. gambette, peton (женщины, ребёнка)4) botan. pédicelle, pédicule6) anat. pétiole, tige7) mining. montant, pilier -
20 щека
ж.joue fрумя́ные щёки — joues vermeilles
впа́лые щёки — joues creuses ( или caves)
поцелова́ть в о́бе щеки́ — embrasser sur les deux joues
уда́рить по щеке́ — donner un soufflet ( или une gifle), souffleter (tt) vt, gifler vt
••упи́сывать за о́бе щеки́ разг. — прибл. croquer à belles dents
* * *n1) gener. bajoue (у свиньи, телёнка), joue2) colloq. côtelette (с бакенбардой)3) eng. mâchoire (напр., дробилки), patte d'attache, joue (напр., блока), joue (тисков), mâchoire (клещей), mâchoire (клещей, дробилки), flasque4) construct. mâchoire (щековой дробилки)5) metal. mâchoire6) mech.eng. flasque (кривошипа)
- 1
- 2
См. также в других словарях:
donner — [ dɔne ] v. <conjug. : 1> • 842; lat. donare « faire un don » I ♦ V. tr. REM. Donner, ayant pour complément un subst. qui désigne une action, équivaut généralt au verbe d action. Donner congé (⇒ congédier) , une réponse (⇒ répondre) , un… … Encyclopédie Universelle
donner — (do né) v. a. 1° Faire don ou donation. 2° accorder. 3° procurer. 4° causer, être cause de. 5° communiquer, transmettre. 6° donner la vie. 7° faire le sacrifice de. 8° remettre. 9° attribuer, supposer. 10° donner pour, vouloir … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
DONNER — v. a. Faire don à quelqu un de quelque chose, l en gratifier, lui en transmettre gratuitement la propriété ou la jouissance. Donner de l argent, une terre, une maison. Donner en toute propriété. Il lui donna une fort belle dot. C est un homme qui … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
patte — 1. patte [ pat ] n. f. • pate 1220; d un rad. gallo roman patt , d o. gaul. 1 ♦ Chez l animal, Membre ou appendice qui supporte le corps, sert à la marche (⇒ jambe), à la préhension, etc. Extrémité de la patte. ⇒ pied; pode. Les insectes ont… … Encyclopédie Universelle
patté — 1. patte [ pat ] n. f. • pate 1220; d un rad. gallo roman patt , d o. gaul. 1 ♦ Chez l animal, Membre ou appendice qui supporte le corps, sert à la marche (⇒ jambe), à la préhension, etc. Extrémité de la patte. ⇒ pied; pode. Les insectes ont… … Encyclopédie Universelle
patte — (pa t ) s. f. 1° Pied des quadrupèdes qui ont des doigts, des ongles ou des griffes, et des oiseaux autres que les oiseaux de proie. • La bête scélérate à de certains cordons se tenait par la patte, LA FONT. Fabl. III, 18. • ....Favori [un… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
PATTE — s. f. Il se dit Du pied des animaux quadrupèdes qui ont des doigts, des ongles ou des griffes ; et de Celui de tous les oiseaux, à l exception des oiseaux de proie. Patte de singe, de lion, de chat. Un chien qui donne la patte. La patte de devant … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
PATTE — n. f. Il se dit du Pied des animaux quadrupèdes, des oiseaux, à l’exception des oiseaux de proie, de certains animaux aquatiques, comme l’écrevisse, le homard, etc., et de certains insectes, comme l’araignée, la mouche, etc. Patte de singe, de… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
patte — n.f. Main : Bas les pattes ! / Faire aux pattes, chaparder : Mon briquet, je l ai fait aux pattes. Faire prisonnier : Il a été fait aux pattes. / Graisser la patte, soudoyer, corrompre. / Avoir le coup de patte, de la patte, avoir de l habileté… … Dictionnaire du Français argotique et populaire
Fausse patte (boxe) — « Fausse patte » est un terme de boxe qui désigne un boxeur gaucher. Origine Position de garde d une « fausse patte » Pied droit en avant Ce terme provient du fait que la posture de garde est inversée par rapport à celle d un… … Wikipédia en Français
Triple-Patte — Liste des personnages d Astérix le Gaulois Voici la liste des personnages de la bande dessinée Astérix le Gaulois par René Goscinny et Albert Uderzo, classés par ordre alphabétique. Sommaire 1 Personnages du village 1.1 Abraracourcix 1.2… … Wikipédia en Français