-
1 ein Kind auf den Arm aufnehmen
ein Kind auf den Arm aufnehmenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > ein Kind auf den Arm aufnehmen
-
2 ich hatte mir den Arm gebrochen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ich hatte mir den Arm gebrochen
-
3 jemandem den Arm abnehmen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem den Arm abnehmen
-
4 jemandem eine Spritze in den Arm applizieren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem eine Spritze in den Arm applizieren
-
5 sich den Arm aufkratzen
-
6 jemandem in den Arm fallen
jemandem in den Arm falleniemand tegenhouden, beletten iets te doenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem in den Arm fallen
-
7 jemanden auf den Arm nehmen
jemanden auf den Arm nehmenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden auf den Arm nehmen
-
8 Arm
〈m.; Arm(e)s, Arme〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 einen langen Arm haben • een lange arm, lange armen hebbenjemandem den Arm abnehmen • iemand een arm afzettenjemandes Arm nehmen • iemand een arm gevenjemanden am Arm führen • iemand een arm gevenjemandem in den Arm fallen • iemand tegenhouden, beletten iets te doen〈 figuurlijk〉 sich jemandem, einer Sache in die Arme werfen • zich (geheel) aan iemand, iets overgevenjemandem unter die Arme greifen • iemand (een handje) helpen, iemand ondersteunenjemandem mit 10 Mark unter die Arme greifen • iemand met 10 mark uit de nood helpen -
9 den Kopf unterm Arm tragen
den Kopf unterm Arm tragenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > den Kopf unterm Arm tragen
-
10 aufnehmen
aufnehmen♦voorbeelden:die Küche aufnehmen • de keuken dweilenMaschen aufnehmen • steken opnemenein Kind auf den Arm aufnehmen • een kind op de arm nemenetwas vom Boden aufnehmen • iets van de grond oprapen2 eine Arbeit aufnehmen • een werk opnemen, beginnenden Kampf aufnehmen • de strijd aanbindendie Verfolgung aufnehmen • de achtervolging inzetten8 eine Anleihe aufnehmen • een lening aangaan, sluitender Film wurde mit Begeisterung vom Publikum aufgenommen • het publiek reageerde enthousiast op de filmein Protokoll aufnehmen • een proces-verbaal opmakeneinen Unfall aufnehmen • een ongeval protocolleren -
11 applizieren
applizieren1 appliceren ⇒ toepassen, toedienen2 aanbrengen, bevestigen♦voorbeelden:eine Methode auf einen neuen Fall applizieren • een methode op een nieuw geval toepassen -
12 aufheben
aufheben♦voorbeelden:2 den Arm, die Hand aufheben • de arm, de hand opsteken3 bei jemandem gut, schlecht aufgehoben sein • bij iemand in goede, slechte handen zijnjemandem etwas zum Aufheben geben • iemand iets geven om het te bewarendie Sitzung, die Versammlung aufheben • de zitting, de vergadering opheffen, schorseneins hebt das andere nicht auf • het een sluit het andere niet uit¶ 〈 spreekwoord〉 aufgeschoben ist nicht aufgehoben • uitstel is geen afstel; wat in het vat is, verzuurt niet♦voorbeelden: -
13 aufkratzen
aufkratzen♦voorbeelden: -
14 brechen
brechen2 overgeven, braken3 (te voorschijn) schieten, stormen♦voorbeelden:1 brechend, zum Brechen voll • tot barstens toe vol, propvolII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (ver)breken ⇒ doorbreken; schenden3 opgeven, braken♦voorbeelden:das Gesetz brechen • de wet schenden -
15 Bein
〈o.; Bein(e)s, Beine〉3 been, bot♦voorbeelden:mein Portemonnaie hat Beine bekommen • mijn portemonnee is foets(ie)soll ich dir Beine machen? • maak dat je wegkomt!er nahm die Beine in die Hand, unter den Arm • hij nam de benendie Beine unter jemandes Tisch strecken • op de zak van iemand leven〈informeel; figuurlijk〉 jemandem etwas ans Bein binden • iemand met iets opschepen, opzadeleneine Armee auf die Beine bringen • een leger op de been brengen〈informeel; figuurlijk〉 immer wieder auf die Beine fallen • steeds weer op zijn pootjes terechtkomensich auf die Beine machen • opstappener ist heute wohl mit dem linken Bein zuerst aufgestanden • hij is vandaag vast met het verkeerde been uit bed gestapt¶ 〈 spreekwoord〉 Lügen haben kurze Beine • leugens hebben korte benen; al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel -
16 посоветоваться
vgener. (iem.) in (iets) kennen (с кем-л.), (iem.) in den arm nemen (с кем-л.) -
17 просить о помощи
vgener. (кого-л.) (iem.) in den arm nemen -
18 Tod
〈m.; Tod(e)s, Tode〉♦voorbeelden:eines natürlichen Todes sterben • een natuurlijke dood sterventausend Tode sterben • duizend doden sterven, duizend angsten uitstaandu holst dir noch den Tod! • je gaat er nog aan (kapot)!dem Tode geweiht • ten dode opgeschrevenauf den Tod (darnieder)liegen • doodziek zijn〈informeel; figuurlijk〉 auf den Tod • absoluut, helemaal(bis) über den Tod hinaus • over de dood, het graf heen〈 formeel〉 in den Tod gehen • de dood ingaan, vindenmit dem Tod(e) spielen • met zijn leven spelensich zu Tode arbeiten • zich dood-, kapotwerkenzu Tode erkrankt • doodziekzu Tode kommen • aan zijn einde komen〈 figuurlijk〉 etwas zu Tode reden, reiten • over iets blijven doorzeuren, doormalensich zu Tode schämen • zich doodschamensich zu Tode siegen • een Pyrrusoverwinning behalenbis zum Tod(e) • tot de doodjemanden zum Tode verurteilen • iemand ter dood veroordelenTod und Teufel! • verdomd!sich nicht vor Tod und Teufel fürchten • voor de duivel niet bang zijnder Tod schont keinen • de dood verschoont niemand -
19 an
an1〈voorzetsel + 3,4〉1 aan, op ⇒ (tot) bij, tegen2 op ⇒ in, met♦voorbeelden:am Fenster stehen • bij het raam staanjemanden an der, die Hand nehmen • iemand bij de hand nemenFrankfurt am Main • Frankfurt aan de Mainan Ort und Stelle • ter plaatseetwas an seinen Platz stellen • iets op zijn plaats zettensich an den Schrank lehnen • tegen de kast leunenan jener Stelle • op die plaatsetwas an die Tafel schreiben • iets op het bord schrijvensich an den Tisch setzen • aan tafel plaatsnemender Ort, an dem er wohnte • de plaats waar hij woondebis an den Rhein • tot aan de Rijnam Ufer entlang gehen • langs de oever gaan, lopenan … vorbei, vorüber • langs … heener ging an mir vorbei, vorüber • hij passeerde mijam Ende des Jahres • aan, op het einde van het jaaram Montag • op maandag, 's maandagsam 2. Juni • op 2 juni, de tweede junian Ostern • met Pasenein Schreiben an mich • een schrijven aan mij (gericht)der Tag, an dem es geschah • de dag waarop dat gebeurdebis an seinen letzten Tag • tot de laatste dag toe5 Mangel, Überfluss an Rohstoffen • gebrek, overvloed aan grondstoffenarm, reich an Nährstoffen • arm, rijk aan voedingsstoffengesund an Leib und Seele • gezond naar lichaam en ziel6 an Krücken gehen • met, op krukken lopenKopf an Kopf stehen • op elkaar gepakt staanTür an Tür wohnen • naast elkaar wonenam besten, meisten, schönsten • het best, het meest, het mooist, op zijn mooistetwas an sich 〈 3e naamval〉 haben • iets als typische eigenschap hebben, iets over zich hebbenan sich halten • zich beheersenes ist nichts an dem • het klopt niet, daar is niets van aanjetzt ist es an dir, zu handeln • nu is het jouw beurt, taak te handelenan dem Roman ist nicht viel (dran) • die roman is niet veel zaaksdas Haus an sich ist schön • het huis op zichzelf is mooian (und für) sich hat er Recht • in de grond, eigenlijk heeft hij gelijk————————an2〈 bijwoord〉4 〈 bij telwoorden〉ongeveer, circa♦voorbeelden:1 Scheinwerfer an! • lichten aan!an sein • aan zijn, aan staan, ingeschakeld zijn3 an Köln, Köln an: 13.20 • aankomst in Keulen: 13.20von Anfang an • vanaf het beginvon Jugend, Kindheit an • van kindsbeen af -
20 Kopf
〈m.; Kopf(e)s, Köpfe〉3 hoofd, kop ⇒ wil, zin7 hoofd, kop ⇒ titel, opschrift8 hoofd, kop ⇒ begin(stuk), boveneinde♦voorbeelden:sich die Köpfe heiß reden • heftig discussiërenKopf und Kragen riskieren • alles op het spel zetten〈 informeel〉 Kopf hoch! • kop op!die Menge stand Kopf an Kopf • je kon over de hoofden lopen〈informeel; schertsend〉 jemandem auf den Kopf spucken können • een stuk groter zijn dan iemand andersalles auf den Kopf stellen • (a) de hele zaak door elkaar halen; (b) de hele zaak verkeerd voorstellender Ruhm ist ihm in den Kopf gestiegen • de roem is hem naar het hoofd gestegenmit seinem Kopf für etwas einstehen • volledig voor iets instaanmit bloßem Kopf • blootshoofdspro Kopf • per persoon, per hoofd〈 figuurlijk〉 er ist seinen Eltern über den Kopf gewachsen • hij laat zich niks meer vertellen door zijn oudersbis über den Kopf in Schulden stecken • tot over de oren in de schulden stekenvon Kopf bis Fuß • van top tot teender Erfolg ist ihm zu Kopf gestiegen • het succes is hem naar het hoofd gestegen〈informeel; schertsend; figuurlijk〉 jemandem den Kopf zwischen die Ohren setzen • iemand op zijn nummer zettenKopf oder Zahl • kruis of munteinen kühlen Kopf bewahren • het hoofd koel houdenseinen Kopf aufsetzen • per se zijn zin willen hebbenseinen Kopf durchsetzen • zijn zin doordrijvendanach steht mir der Kopf nicht • daar heb ik geen zin in〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas durch den Kopf gehen lassen • zijn gedachten over iets laten gaanim Kopf rechnen • uit het hoofd (uit)rekenen4 die Besatzung war 100 Köpfe stark • de bemanning telde, bestond uit 100 koppen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Jemandem in den Arm fallen — »Jemandem in den Arm fallen« bedeutet, den Betreffenden an etwas hindern: Nachdem uns auch noch die Regierungsstellen in den Arm fielen, mussten die Hilfsflüge für die Bewohner dieser Gebiete eingestellt werden. Bei dem folgenden Beispiel… … Universal-Lexikon
jemanden auf den Arm nehmen — jemanden auf die Rolle nehmen (umgangssprachlich) * * * Jemanden auf den Arm nehmen Die umgangssprachliche Wendung wird im übertragenen Sinn für »jemanden zum Besten halten, jemanden foppen« gebraucht: Seine Kollegen nahmen ihn mit seiner neuen … Universal-Lexikon
Über den Arm — (Über die Hand) arbeiten, beim Gewinnen des Gesteins so arbeiten, daß man das Bergeisen gegen die rechte Hand gerichtet an das Gestein setzt u. den Schlag mit dem Fäustel über den. linken Arm gegen die rechte Seite führt … Pierer's Universal-Lexikon
Die Beine in die Hand \(auch: unter den Arm\) nehmen — Die Redewendung wird umgangssprachlich in der Bedeutung »ganz schnell [weg]laufen« gebraucht: Wenn wir die Beine unter den Arm nehmen, schaffen wir vielleicht noch den Zug. Die Jungen klingelten Sturm und nahmen dann die Beine in die Hand … Universal-Lexikon
j-n auf den Arm nehmen — [Redensart] Auch: • j n an der Nase herumführen • j n hereinlegen • j n veräppeln • etw. veräppeln • j n zum Besten … Deutsch Wörterbuch
auf den Arm nehmen — auf den Arm nehmen … Deutsch Wörterbuch
(jdn) auf den Arm nehmen — (jdn) auf den Arm nehmen … Deutsch Wörterbuch
Arm — Arm: Die gemeingerm. Körperteilbezeichnung mhd., ahd. arm, got. arms, engl. arm, schwed. arm beruht mit verwandten Wörtern in anderen idg. Sprachen auf einer Bildung zu der idg. Wurzel *ar‹ə› »fügen, zupassen«, vgl. z. B. lat. armus »Oberarm,… … Das Herkunftswörterbuch
Arm: Oberarm — Die Arme werden auch als obere Extremitäten bezeichnet. Sie sind über das Schultergelenk mit dem Schulterblatt verbunden. Gliederung des Arms Jeder Arm gliedert sich in folgende Knochen: den Oberarmknochen (Humerus), Elle (Ulna) und… … Universal-Lexikon
ARM-Architektur — Logo ARM Prozessorchip von Conexant, der beispielsweise in … Deutsch Wikipedia
Arm (Subst.) — 1. Arm un Bein kann n nich an t Für leggen, t mütt Holt sien. (Mecklenburg.) 2. Besser ist s, den Arm brechen als den Hals. – Simrock, 359. Frz.: Il vaut mieux perdre le doigt que le main. It.: È meglio esser ferito, che morto. – È meglio perder… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon