-
1 debatteren
♦voorbeelden:over die problemen valt niet te debatteren • there's no point in arguing about such problems -
2 debatteren
1 débattre (qc., de qc.) -
3 debatteren
спорить; вести дебаты; дебатировать* * *гл.общ. вести дебаты, дебатировать, спорить -
4 debatteren
v. debate, argue; discuss -
5 debatteren
wwdébattre (qc, de qc) -
6 debatteren
tartışmak [-ır] v -
7 debatteren
débattre -
8 debatteren over iets
debatteren over ietsdebate something; 〈 overleggen〉 deliberate about/upon somethingVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > debatteren over iets
-
9 debatteren over iets met
v. join issue with -
10 over die problemen valt niet te debatteren
over die problemen valt niet te debatterenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > over die problemen valt niet te debatteren
-
11 zij verstaat de kunst van het debatteren
zij verstaat de kunst van het debatterenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zij verstaat de kunst van het debatteren
-
12 argue
v. argumenteren, debatteren, discussiëren; redetwisten[ a:gjoe:]3 twisten ⇒ ruziën, kibbelen♦voorbeelden:they were argueing against/for military intervention • zij pleitten tegen/voor militaire interventie3 don't argue with me! • spreek me niet tegen!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 stellen ⇒ aanvoeren, bepleiten♦voorbeelden:he argued me out of joining the army • hij deed me ervan afzien in het leger te gaan -
13 debate
n. argument, gesprek--------v. debatteren; afwegen, overwegen; in aanmerking nemendebate1[ dibbeet]2 twist ⇒ conflict, strijd♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————debate2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bespreken ⇒ beraadslagen over, in debat treden over♦voorbeelden: -
14 debatirati
debatteren -
15 вести дебаты
vgener. debatteren -
16 дебатировать
vgener. palaveren, debatteren, redeneren, redetwisten -
17 спорить
vgener. haspelen, rechten, redekavelen, strijden, twisten, (только inf) bekvechten, debatteren, een lans met (iem.) breken, harrewarren, hassebassen, kibbelen, redeneren, redetwisten, strubbelen -
18 fence
n. omheining, schutting, hek; sport van zwaardvechten; heler; vermogen te debatteren; iemand die gestolen goederen verkoopt; vertikaal obstakel in showspringen (Sport)--------v. zwaard vechten, schermen; een hek bouwen, iets afzetten d.m.v. een hek; beschermen (d.m.v. een hek); ontwijken (van een vraag)fence1[ fens] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hek ⇒ omheining, afscheiding2 heler♦voorbeelden:————————fence2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 omheinen♦voorbeelden: -
19 moot
adj. onbeslist--------n. twistpunt, discussie--------v. ter sprake brengenmoot1[ moe:t] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 onbeslist ⇒ onuitgemaakt, betwistbaar♦voorbeelden:1 a moot point/question • een onopgeloste kwestie/onuitgemaakte zaak————————moot2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
20 polemicize
v. argumenteren, disputeren, debatteren, een pennenstrijd voeren
- 1
- 2