-
21 разговаривать
v1) gener. converseren, een gesprek voeren, kouten, praten, redekavelen, redeneren, spreken2) colloq. klappen, parlementen -
22 commune
n. commune, woongemeenschap--------v. converseren; een gesprek houden, communicerencommune1[ komjoe:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 commune ⇒ leef/woongemeenschap————————commune21 in nauw contact staan ⇒ gevoelens/gedachten uitwisselen, zich één voelen♦voorbeelden:commune with nature • zich één voelen met de natuur -
23 converse
adj. omgekeerde--------n. tegendeel--------v. spreken; een gesprek houdenconverse1[ konvə:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————converse2[ konvə:s] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉————————converse31 spreken ⇒ converseren, een gesprek voeren♦voorbeelden: -
24 discourse
n. verhandeling, lezing--------v. gesprek, conversatiediscourse1[ disko:s] 〈 formeel〉1 gesprek ⇒ dialoog, conversatie2 verhandeling ⇒ traktaat, lezing♦voorbeelden:————————discourse21 converseren ⇒ een gesprek voeren, van gedachten wisselen2 〈+(up)on〉een verhandeling schrijven/houden (over) -
25 dissert
v. discussiëren; disputeren; converseren over een onderwerp -
26 dissertate
v. converseren -
27 entretenir
entretenir [ãtrətnier]1 onderhouden ⇒ in stand houden, doen voortduren, in het levensonderhoud voorzien♦voorbeelden:entretenir un sentiment • een gevoel levend houdenentretenir des soupçons • voedsel geven aan verdenkingen→ cadeau♦voorbeelden:v1) onderhouden, in stand houden -
28 беседовать
vgener. aan het praten zijn, converseren, een causerie houden, keuvelen, kouten, praten, zich onderhouden (met-ñ) -
29 общаться
vgener. omgaan, verkeren, converseren met, gemeenschap met (iem.) hebben (с кем-л.) -
30 поддерживать отношения
vgener. converseren met (с кем-л.), in betrekking staan (met-ñ) -
31 разговаривать
v1) gener. converseren, een gesprek voeren, kouten, praten, redekavelen, redeneren, spreken2) colloq. klappen, parlementen -
32 konversera
1) converseren2) een gesprek voeren -
33 samtala
1) een gesprek voeren2) praten3) converseren4) spreken -
34 Konversation treiben
-
35 angeregt
-
36 konversieren
-
37 mit jemandem Konversation machen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > mit jemandem Konversation machen
-
38 sich angeregt unterhalten
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich angeregt unterhalten
-
39 unterhalten
- 1
- 2