Перевод: с немецкого на нидерландский

с нидерландского на немецкий

С нидерландского на:
Немецкий
С немецкого на:
Нидерландский

botsing

Толкование Перевод

1 Rempelei

Rempelei

〈v.; Rempelei, Rempeleien〉〈 informeel〉

1 geduw ⇒ gestoot, botsing

2 〈 sport en spel〉 het van de bal zetten ⇒ botsing

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Rempelei
2 Anprall

Anprall

〈m.〉

1 het (aan)botsen, botsing ⇒ stoot, schok

♦voorbeelden:

1 der Anprall der Wogen an, gegen die Küste • het slaan van de golven tegen de kust

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Anprall
3 Aufprall

Aufprall

〈m.; Aufprall(e)s〉

1 botsing, het opbotsen

2 val ⇒ smak

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Aufprall
4 Frontalzusammenstoß

Frontalzusammenstoß

〈m.〉

1 frontale botsing

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Frontalzusammenstoß
5 Kollision

Kollision

〈v.; Kollision, Kollisionen〉

1 botsing ⇒ aanvaring

2 conflict ⇒ (twee)strijd

♦voorbeelden:

2 mit jemandem in Kollision geraten • in conflict komen met iemand

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Kollision
6 Konflikt

Konflikt

〈m.; Konflikt(e)s, Konflikte〉

1 conflict ⇒ geschil, botsing

2 conflict ⇒ strijd

♦voorbeelden:

1 einen Konflikt schlichten • een geschil bijleggen

2 ein bewaffneter Konflikt • een gewapend conflict

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Konflikt
7 Krach

Krach

〈m.; Krach(e)s, Krache of Krachs〉

1 lawaai, rumoer

2 dreun, smak, slag ⇒ gedonder, gekraak

3 〈 meervoud informeel Krächen, schertsend Kräche〉 ruzie ⇒ heibel

4 〈 informeel〉 krach ⇒ (economische) ineenstorting

5 〈 informeel〉(gewapende, militaire) botsing ⇒ militair conflict

♦voorbeelden:

2    unter lautem Krach zusammenprallen • met een luide klap op elkaar botsen

3    mit jemandem Krach bekommen • met iemand ruzie krijgen

Krach machen, schlagen • (a) herrie schoppen, hevige ruzie, spektakel maken; (b) duchtig opspelen

4    die Firma stand vor dem Krach • de firma stond voor het bankroet

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Krach
8 Stoß

Stoß

〈m.; Stoßes, Stöße〉

1 stoot 〈 ook sport en spel, medisch〉 ⇒ duw, por, stomp; trap, schop

2 schok ⇒ stoot; botsing

3 stapel ⇒ hoop

4 (zwem-, roei)slag

5 vlaag ⇒ stoot, wolk

6 〈 techniek〉 las ⇒ voeg

♦voorbeelden:

1 〈 figuurlijk〉 das gab ihm den letzten Stoß • dat gaf hem de laatste stoot, de genadeslag

〈 figuurlijk〉 ein schwerer Stoß • een zware slag, klap

〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 einen Stoß geben • zich vermannen

jemandem einen Stoß versetzen • (a) iemand een duw, stomp geven; 〈 (b) figuurlijk〉iemand een klap geven, schokken

einen Stoß in die Trompete geben • op de trompet blazen

ein Stoß mit dem Fuß 〈 ook〉 • een trap

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Stoß
9 Zusammenprall

Zusammenprall

〈m.〉

1 botsing

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Zusammenprall
10 Zusammenstoß

Zusammenstoß

〈m.〉

1 botsing ⇒ aanrijding; conflict

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Zusammenstoß
11 an der Ecke hat es geknallt

an der Ecke hat es geknallt

op de hoek is er een botsing geweest

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > an der Ecke hat es geknallt
12 an der Ecke hat es gekracht

an der Ecke hat es gekracht

op de hoek is er een botsing geweest

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > an der Ecke hat es gekracht
13 dämpfen

dämpfen

1 stoven ⇒ smoren, (gaar) stomen

2 met een stoomstrijkijzer strijken

3 dempen 〈 van geluid〉

4 dempen 〈 van licht, kleur〉

5 dempen ⇒ afzwakken

6 dempen ⇒ onderdrukken

7 〈 figuurlijk〉 verminderen ⇒ verzachten, temperen

♦voorbeelden:

2 einen Anzug dämpfen • een pak oppersen

5 einen Aufprall noch dämpfen können • de kracht van een botsing nog kunnen verminderen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > dämpfen
14 ein harter Aufprall

ein harter Aufprall

een hevige botsing

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ein harter Aufprall
15 einen Aufprall noch dämpfen können

einen Aufprall noch dämpfen können

de kracht van een botsing nog kunnen verminderen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einen Aufprall noch dämpfen können
16 hart

hart¹

〈bijvoeglijk naamwoord; härter, (am) härtest(en)〉

1 hard ⇒ stevig, standvastig

2 hard ⇒ zwaar, moeizaam

3 hard ⇒ streng, onbarmhartig

4 hard ⇒ onaangenaam, onplezierig

5 hard ⇒ hevig, ruw

♦voorbeelden:

1    eine harte Währung • een harde valuta

hart gebrannte Ziegel • hard gebakken bakstenen

hart gefroren • hard, stijf bevroren

〈 figuurlijk〉 hart im Nehmen sein • veel kunnen incasseren

hart gesottene Eier • hardgekookte eieren

2    eine harte Jugend hinter sich haben • een moeilijke jeugd achter de rug hebben

3    ein hartes Herz haben • geen medelijden kennen

eine harte Lehre • een harde les, leerschool

jemandem hart zusetzen • iemand erg in het nauw brengen

4    harte Drogen • harddrugs

harte Gegensätze • scherpe tegenstellingen

hartes Licht • fel licht

5    ein harter Aufprall • een hevige botsing

harte Vorwürfe • scherpe verwijten

hart aneinander geraten • slaande ruzie krijgen

hart aufschlagen • onzacht neerkomen

hart bedrängt • zwaar belaagd

das hat ihn hart mitgenommen • dat heeft hem erg aangegrepen

hart umkämpft • waar zwaar om gevochten wordt, werd

〈 informeel〉 es geht hart auf hart • het gaat hard tegen hard

————————

hart²

〈 bijwoord〉

1 vlak(bij) ⇒ dicht, rakelings

♦voorbeelden:

1    〈 sport en spel〉 immer hart am Ball bleiben • steeds dicht bij de bal blijven

〈 scheepvaart〉 hart am Wind segeln • scherp bij de wind zeilen

er fuhr hart an mir vorbei • hij reed mij rakelings voorbij

〈 scheepvaart〉 hart auf etwas zuhalten • recht op iets afvaren

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > hart
17 knallen

knallen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 knallen ⇒ met een knal vallen

2 〈informeel; figuurlijk〉 schreeuwen 〈 van kleuren〉 branden 〈bijv. van de zon〉

♦voorbeelden:

1    〈 informeel〉 gleich knallts! • zo dadelijk krijg je een mep!

〈 informeel〉 an der Ecke hat es geknallt • op de hoek is er een botsing geweest

〈 informeel〉 bei den Nachbarn hat es geknallt • bij de buren is krakende ruzie

2    das Rot knallt • dat rood is te fel

II 〈 overgankelijk werkwoord〉〈 informeel〉

1 smakken, kwakken ⇒ slaan

2 paffen, (af)knallen ⇒ schieten

♦voorbeelden:

2    〈 sport en spel〉 eine Bombe aufs Tor knallen • een kanjer op het doel afvuren

〈 figuurlijk〉 das ist zum Knallen • dat is om je een bult te lachen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > knallen
18 kollidieren

kollidieren

1 〈 sein〉botsen, in aanvaring, botsing komen met

2 〈haben; figuurlijk〉 in strijd zijn 〈 met iets〉 collideren

♦voorbeelden:

2 kollidierende Interessen • tegenstrijdige belangen

mit dem Gesetz kollidieren • in conflict komen met de wet

die beiden Vorlesungen kollidieren miteinander • de twee colleges vallen samen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > kollidieren
19 krachen

krachen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 haben〉 kraken ⇒ daveren, knakken

2 〈 sein〉 krakend kapotgaan ⇒ scheuren, barsten

3 〈 sein〉ploffen, smakken

4 〈 informeel〉 bankroet gaan

♦voorbeelden:

1    Donnerschläge krachen • donderslagen knetteren

es gibt krachenden Frost • het vriest dat het kraakt

Kanonen krachen • kanonnen bulderen

2    〈 figuurlijk〉 es kam zum Krachen • het kwam tot een uitbarsting

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 gooien, knallen, smakken ⇒ keilen

♦voorbeelden:

1    〈 informeel〉 jemandem eine krachen • iemand een oplawaai verkopen

III sich krachen 〈 wederkerend werkwoord〉〈 informeel〉

1 heibeien, keet schoppen ⇒ ruzie maken

IV 〈 onpersoonlijk werkwoord〉

1 kraken ⇒ knetteren

♦voorbeelden:

1    〈 informeel〉 an der Ecke hat es gekracht • op de hoek is er een botsing geweest

¶    〈informeel; figuurlijk〉 gleich krachts • (a) straks is mijn geduld op; (b) straks krijg je een pak slaag

〈informeel; figuurlijk〉 arbeiten, dass es nur so kracht • werken als een paard

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > krachen

См. также в других словарях:

NS Class 6400 — Railion 6418 John (2009) Builder MaK / ABB Build date 1988 94[1] … Wikipedia
Johan Derksen — Infobox Person name = Johan Derksen residence = flagicon|Netherlands Haastrecht, Netherlands other names = imagesize = caption = Derksen in 2007 birth name = Johannes Gerrit Derksen birth date = Birth date|1949|1|31 birth place = Heteren,… … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

botsing

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

botsing

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: