-
1 bewahren
-
2 bewähren
-
3 Haltung bewahren
-
4 einen klaren Kopf bewahren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einen klaren Kopf bewahren
-
5 einen kühlen Kopf bewahren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einen kühlen Kopf bewahren
-
6 etwas auf Abruf bewahren
etwas auf Abruf bewahrenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas auf Abruf bewahren
-
7 etwas vor Feuchtigkeit bewahren
etwas vor Feuchtigkeit bewahrenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas vor Feuchtigkeit bewahren
-
8 jemandem ein ehrendes Andenken bewahren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem ein ehrendes Andenken bewahren
-
9 jemandem ein ehrenvolles Gedächtnis bewahren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem ein ehrenvolles Gedächtnis bewahren
-
10 Gedächtnis
Gedächtnis〈o.; Gedächtnisses, Gedächtnisse〉2 nagedachtenis ⇒ herdenking, herinnering♦voorbeelden:soll ich deinem Gedächtnis mal nachhelfen? • moet ik je geheugen een beetje opfrissen?aus dem Gedächtnis • van buiten, uit het hoofdjemanden aus dem Gedächtnis verlieren • iemand vergetenetwas im Gedächtnis behalten, bewahren • iets onthoudenein Gedächtnis wie ein Sieb • een geheugen als een garnaal -
11 Abruf
Abruf〈m.〉1 het weg-, afroepen♦voorbeelden:irgendwo bis auf Abruf bleiben • ergens blijven tot men wordt teruggeroepen -
12 Andenken
Andenken〈o.; Andenkens, Andenken〉1 herinnering, (na)gedachtenis♦voorbeelden:zum Andenken an den Toten, des Toten • ter nagedachtenis van de dode -
13 Blut
〈o.; Blut(e)s〉♦voorbeelden:ruhig Blut! • rustig (maar)!, kalmte!ruhig Blut behalten, kaltes, ruhig Blut bewahren • het hoofd koel houden〈 figuurlijk〉 er hat Blut geleckt • hij heeft er de smaak van beet, te pakken -
14 Fassung
Fassung〈v.; Fassung, Fassungen〉3 kalmte, zelfbeheersing ⇒ innerlijk evenwicht♦voorbeelden:die verschiedenen Fassungen eines Begriffes • de verschillende definities van een begrip3 (die) Fassung behalten, bewahren • zijn kalmte, zelfbeheersing bewarenjemanden aus der Fassung bringen • iemand van zijn stuk brengenetwas in, mit Fassung ertragen • iets met kalmte verdragen5 die Fassung eines Problems • het vatten, begrijpen van een probleem -
15 Haltung
Haltung〈v.; Haltung, Haltungen〉♦voorbeelden:die Haltung verlieren • zijn zelfbeheersing verliezenetwas mit Haltung hinnehmen • iets met waardigheid accepteren -
16 Kopf
〈m.; Kopf(e)s, Köpfe〉3 hoofd, kop ⇒ wil, zin7 hoofd, kop ⇒ titel, opschrift8 hoofd, kop ⇒ begin(stuk), boveneinde♦voorbeelden:sich die Köpfe heiß reden • heftig discussiërenKopf und Kragen riskieren • alles op het spel zetten〈 informeel〉 Kopf hoch! • kop op!die Menge stand Kopf an Kopf • je kon over de hoofden lopen〈informeel; schertsend〉 jemandem auf den Kopf spucken können • een stuk groter zijn dan iemand andersalles auf den Kopf stellen • (a) de hele zaak door elkaar halen; (b) de hele zaak verkeerd voorstellender Ruhm ist ihm in den Kopf gestiegen • de roem is hem naar het hoofd gestegenmit seinem Kopf für etwas einstehen • volledig voor iets instaanmit bloßem Kopf • blootshoofdspro Kopf • per persoon, per hoofd〈 figuurlijk〉 er ist seinen Eltern über den Kopf gewachsen • hij laat zich niks meer vertellen door zijn oudersbis über den Kopf in Schulden stecken • tot over de oren in de schulden stekenvon Kopf bis Fuß • van top tot teender Erfolg ist ihm zu Kopf gestiegen • het succes is hem naar het hoofd gestegen〈informeel; schertsend; figuurlijk〉 jemandem den Kopf zwischen die Ohren setzen • iemand op zijn nummer zettenKopf oder Zahl • kruis of munteinen kühlen Kopf bewahren • het hoofd koel houdenseinen Kopf aufsetzen • per se zijn zin willen hebbenseinen Kopf durchsetzen • zijn zin doordrijvendanach steht mir der Kopf nicht • daar heb ik geen zin in〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas durch den Kopf gehen lassen • zijn gedachten over iets laten gaanim Kopf rechnen • uit het hoofd (uit)rekenen4 die Besatzung war 100 Köpfe stark • de bemanning telde, bestond uit 100 koppen -
17 Nerv
〈m.; Nervs, Nerven〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 jemandem gehen die Nerven durch, jemand verliert die Nerven • iemand krijgt het op de zenuwenes mit den Nerven haben • het op de zenuwen hebben〈 informeel〉 Nerven haben wie Drahtseile, Stricke • sterke, stalen zenuwen hebben -
18 Treue
Treue〈v.; Treue〉♦voorbeelden:jemandem die Treue brechen • iemand ontrouw wordenin Treue zu jemandem halten, stehen • iemand trouw zijn, blijvendie Treue zu seinem Staat • de trouw tegenover, aan zijn staatauf, in Treu und Glauben • op goed vertrouwen, geloof, in goed vertrouwen -
19 klar
1 klaar, helder ⇒ doorzichtig2 klaar(ziend), helder, duidelijk ⇒ scherpzinnig3 duidelijk, evident ⇒ (goed) verstaanbaar, ondubbelzinnig4 〈 leger, ruimtevaart, scheepvaart〉klaar, gereed♦voorbeelden:er trank einen Klaren • hij dronk een borrelbei klarem Bewusstsein • volledig bij bewustzijneinen klaren Kopf bewahren • 't hoofd koel houdennicht ganz klar im Kopf sein • niet helder in 't hoofd zijnklar werden • duidelijk wordendarüber bin ich mir im Klaren • dat besef ik goed〈informeel; ironisch〉 das ist klar wie dicke Tinte • dat is zo klaar als een klontje, zonneklaarna klar!, aber klar! • ja natuurlijk!, dat spreekt toch vanzelf! -
20 kühl
2 koel, koeltjes, kil ⇒ terughoudend3 koel, nuchter ⇒ verstandelijk♦voorbeelden:kühlen Sinnes • met een koel hoofd
См. также в других словарях:
Bewahren — Bewahren, verb. reg. act. Sorge für etwas tragen, so wohl in Ansehung der Erhaltung des Zustandes einer Sache, als auch ihrer Beschützung vor aller Verschlimmerung von außen; ein Wort, welches im Hochdeutschen anfängt selten zu werden, in der… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Bewähren — Bewähren, verb. reg. act. 1) Die Wahrheit einer Sache darthun, sie beweisen. Eine Sache mit vielen Gründen bewähren. Wer will mich Lügen strafen und bewähren, daß meine Rede nichts sey? Hiob 24, 25. Paulus bewährete es, das Jesus von Nazareth der … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
bewahren — V. (Mittelstufe) etw. nicht aufgeben, etw. beibehalten Synonyme: behalten, beibehalten, erhalten, halten, wahren (geh.) Beispiele: Es ist manchmal schwer, die Objektivität zu bewahren. Er hat seiner Frau das ganze Leben lang die Treue bewahrt.… … Extremes Deutsch
bewahren — ↑konservieren, ↑präservieren … Das große Fremdwörterbuch
bewähren — Vsw std. (12. Jh.), mhd. bewæren Stammwort. Ist eine Präfixableitung von wahr und bedeutet demnach zunächst als wahr erweisen . Heute meist im reflexiven Gebrauch mit der Bedeutung sich als brauchbar erweisen . Kein Zusammenhang mit währen und… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
bewähren — ↑ wahr … Das Herkunftswörterbuch
bewahren — [Network (Rating 5600 9600)] Auch: • halten • behalten Bsp.: • Du kannst das Restgeld behalten … Deutsch Wörterbuch
bewahren — verewigen; erhalten; wahren; beschirmen; beschützen; die Hand über (jemanden) halten * * * be|wah|ren [bə va:rən] <tr.; hat: 1. (vor Schaden, vor einer unerwünschten Erfahrung) schützen, behüten: jmdn. vor einem Verlust, vor dem Schlimmsten,… … Universal-Lexikon
bewahren — be·wa̲h·ren; bewahrte, hat bewahrt; [Vt] 1 etwas bewahren meist etwas Positives auch in einer schwierigen Situation beibehalten <die Beherrschung, die Fassung, seinen Gleichmut, seinen Humor, Ruhe bewahren> 2 etwas bewahren etwas… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Bewahren — 1. Besser (vor) bewahrt, als beklagt. – Siebenkees, 78; Teller, 766; Henisch, 270; Ramann, II, Pred., II, 530. Frz.: Il vaut mieux voir avant, qu après. Lat.: Providentia est melior poenitentia. (Seybold, 462.) 2. Better bewahret osse beklâget. – … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
bewahren — 1. behüten, beschützen, retten, schützen. 2. aufbewahren, aufheben, in Verwahrung nehmen, verwahren; (schweiz., sonst veraltend): versorgen. 3. aufrechterhalten, behalten, beibehalten, erhalten, halten, konservieren; (schweiz.): gaumen; (geh.):… … Das Wörterbuch der Synonyme