-
1 Beschuss
Beschuss〈m.〉♦voorbeelden: -
2 unter Beschuss nehmen
unter Beschuss nehmen -
3 zudecken
-
4 Bombe
Bombe〈v.; Bombe, Bomben〉2 kanjer (van een bal), kanonschot♦voorbeelden:mit Bomben belegen • met bommen bestoken, bombarderen¶ mit Bomben und Granaten durchfallen • als een baksteen, met glans zakken -
5 beharken
beharken1 〈 soldaten(taal)〉beschieten, bestoken -
6 belegen
belegen1 bewijzen, aantonen, staven ⇒ documenteren4 zich inschrijven voor, volgen5 bespreken, reserveren ⇒ vrijhouden; bezet houden7 beschieten ⇒ bombarderen, bestoken♦voorbeelden:ein Zimmer mit 10 Personen belegen • 10 personen op één kamer leggen3 den 2. Platz belegen • de 2e plaats bezetten, behalen4 eine Vorlesung belegen • zich inschrijven voor een college, een college volgenein Tau belegen • een touw beleggen, vastmaken -
7 beschießen
-
8 bestreichen
bestreichen1 bestrijken ⇒ strijken over, op -
9 bombardieren
bombardieren -
10 jemandem mit Fragen zusetzen
jemandem mit Fragen zusetzenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem mit Fragen zusetzen
-
11 jemanden mit Fragen zudecken
jemanden mit Fragen zudeckenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden mit Fragen zudecken
-
12 mit Bomben belegen
mit Bomben belegenmet bommen bestoken, bombarderen -
13 zusetzen
zusetzen2 aanpakken, aangrijpen♦voorbeelden:2 die Krankheit hat ihm zugesetzt • de ziekte heeft hem aangegrepen, aangepaktII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 toe-, bijvoegen♦voorbeelden:bei einem Geschäft viel Geld zusetzen • op een transactie veel geld toeleggen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский