-
1 cheer
n. juichkreet; vrolijkheid--------v. juichen; opvrolijkencheer1[ tsjiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:3 of/with good cheer • welgemoed, vrolijk————————cheer21 juichen ⇒ schreeuwen, roepen♦voorbeelden:¶ cheer up! • kop op!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 toejuichen ⇒ aanmoedigen, opvrolijken♦voorbeelden:2 cheer up • opmonteren, opvrolijken -
2 comfort
-
3 consolation
n. troost; kondoleantie[ konsəleesjn]1 (ver)troost(ing) ⇒ troostrijke gedachte, bemoediging♦voorbeelden: -
4 encouragement
-
5 solace
n. troost, (het) kondoleren, bron van troost; aanmoediging--------v. troostensolace11 troost ⇒ verlichting, bemoediging————————solace2〈 werkwoord〉1 (ver)troosten ⇒ verlichten, opbeuren♦voorbeelden: -
6 needs encouragement
heeft bemoediging nodig
См. также в других словарях:
Scheltĕma — Scheltĕma, Jakob, geb. 1768 zu Franeker in Friesland, wurde 1805 Ministerialrath im Finanzdepartement des Königreichs Holland, war in verschiedenen Departements bis 1833 beschäftigt, zog sich dann zurück u. st. 1835. Er schr.: Peter da Groote in… … Pierer's Universal-Lexikon