-
1 bekwaam
-
2 bekwaam
2 [doelmatig, gepast] due, appropriate♦voorbeelden: -
3 bekwaam
способный; искусный, умелый; ловкий; одарённый, талантливый* * *способный, одарённый; умелый* * *прил.общ. подходящий, способный, искусный, ловкий, одарённый, умелый -
4 bekwaam
[handig]geschickt -
5 bekwaam
adj. able, capable, competent, qualified--------adv. ably, capably, competently, proficiently -
6 bekwaam
bnhabile, compétent, capable (de) -
7 bekwaam
• able• capable• competent• skilled -
8 bekwaam
1) skicklig2) duktig3) slug -
9 bekwaam
hünerli adj -
10 bekwaam
adroit, apte à, capable, habile -
11 bekwaam
hèndi -
12 bekwaam maken
v. capacitate, qualify -
13 bekwaam zijn
v. be able -
14 hij is niet bekwaam voor die taak
hij is niet bekwaam voor die taakDeens-Russisch woordenboek > hij is niet bekwaam voor die taak
-
15 zich als een bekwaam man doen kennen
zich als een bekwaam man doen kennenDeens-Russisch woordenboek > zich als een bekwaam man doen kennen
-
16 dit bewijst toch afdoende dat hij bekwaam is
dit bewijst toch afdoende dat hij bekwaam isVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dit bewijst toch afdoende dat hij bekwaam is
-
17 hij is zeer bekwaam in zijn vak
hij is zeer bekwaam in zijn vakVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij is zeer bekwaam in zijn vak
-
18 geweldenaar
-
19 искусный
adjgener. volleerd, handig, kunstig, kunstrijk, bedreven, behendig, bekwaam, doorkneed, geroutineerd, getraind, kunstvaardig, uitgestudeerd, vaardig -
20 ловкий
- 1
- 2
См. также в других словарях:
bequem — Adj std. (9. Jh.), mhd. bequæme, ahd. biquāmi passend, schicklich Stammwort. Ähnlich ae. gecwēme annehmbar, gefällig und anord. hald kvæmr vorteilhaft, nützlich ; afr. * kēme schön, hübsch . Dehnstufiges Adjektiv der Möglichkeit (g. * kwǣmja ) zu … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Frau — 1. Alle Frauen sind Eva s Tochter. Dän.: Alle mandfolk ere Adams sönner og quindfolk Evæ døttre. (Prov. dan., 6.) 2. Alle Frauen sind gut. Die Engländer fügen boshaft hinzu: zu etwas oder nichts. (Reinsberg I, 59.) 3. Alte Frau – Liebe lau. In… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Name — 1. Besser der Name als der Leib am Galgen. (S. ⇨ Acht.) – Sutor, 373. 2. Böser nam tödt den man. – Franck, II, 192b; Lohrengel, I, 100. 3. De Namen der Gecken stönnt op alle Ecken. (Bedburg.) 4. Der gute Nam kann nicht begraben werden, nur der… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Passen — 1. Es passt nicht, dass sich eine ehrliche Matrone mit einer Hure zanke. – Einfälle, 191. 2. Mit Passen un Mäten word de Tîd versläten. – Stürenburg, 173a; Kern, 1480. Von trägen und unschlüssigen Arbeitern, die über lauter Vorbereitungen nicht… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon