-
1 asset
n. bezit, goederen[ æset]♦voorbeelden:he's an asset to the team • hij is een grote aanwinst voor het team1 activa ⇒ baten, bedrijfsmiddelen♦voorbeelden:1 assets and liabilities • activa en passiva, baten en lastenavailable assets • beschikbare activacurrent/circulating/floating assets • vlottende activafixed/permanent assets • vaste/vastliggende activafluid assets • liquide middelen(in)tangible assets • (im)materiële activaliquid assets • liquide activanet assets • netto activareal assets • onroerende activa, onroerend vermogenrealizable assets • realiseerbare activaunproductive assets • dood kapitaal -
2 resource
n. bron; middel; toevlucht; initiatief; bekwaamheid[ rizzo:s, -so:s]♦voorbeelden:left to one's own resources • aan zijn lot overgelaten♦voorbeelden:1 rijkdommen ⇒ (geld)middelen, voorraden♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский