-
1 bedeesd
-
2 bedeesd
-
3 bedeesd
робкий; застенчивый* * *прил.общ. застенчивый, робкий -
4 bedeesd
adj. timid, coy, shy, bashful, diffident -
5 bedeesd
1. bn 2. bw -
6 bedeesd
1) blyg2) skygg3) självmedveten -
7 bedeesd
çekingen adj -
8 bedeesd
timide -
9 bedeesd worden
-
10 een bedeesd stemmetje
een bedeesd stemmetjeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een bedeesd stemmetje
-
11 застенчивый
bedeesd, schuchter, verlegen -
12 coy
-
13 diffident
adj. bedeesd, beschroomd, terughoudend, verlegen[ diffid(ə)nt]1 bedeesd ⇒ beschroomd, terughoudend -
14 stidljiv
-
15 застенчивый
adjgener. bedeesd, bescheiden, beschroomd, bleu, blo, blode, blood, eenkennig, mensenschuw, schaamachtig, schroomvallig, schuchter, verlegena -
16 оробеть
vgener. bedeesd worden -
17 робкий
adjgener. benepen, schroomvallig, versaagd, angstig, bedeesd, beschroomd, bevangen, bleu, blo, blode, blood, eenkennig, kleinhartig, kleinmoedig, mensenschuw, ril, schichtig, schuchter, schuw, timide, verlegena, vreesachtig -
18 стушеваться
vcolloq. bedeesd worden -
19 bashful
-
20 faint-hearted
Страницы