-
1 catapulter
catapulter [kaataapuultee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 l'automobiliste a été catapulté à deux mètres de sa voiture • de automobilist is twee meter uit zijn wagen geslingerdv1) afschieten, (weg)slingeren -
2 décharger
décharger [deesĵaarzĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 〈 juridisch〉 décharger un accusé • een ontlastende getuigenis ten gunste van een beschuldigde afleggendécharger sa bile, sa rate • zijn gal uitstortendécharger son coeur • zijn hart luchtendécharger sa colère sur qn. • zijn woede op iemand botvieren♦voorbeelden:v1) verschieten [kleur]2) zaad lozen3) afladen, lossen4) ontladen [wapen]5) afschieten [wapen]6) ontlasten, verlichten7) vrijstellen [verplichting]8) vrijpleiten [juridisch] -
3 envoyer
envoyer [ãvwaajee]2 gooien ⇒ werpen, schoppen, slaan, kaatsen♦voorbeelden:envoyer chercher • laten halen¶ 〈 informeel〉 envoyer dinguer, paître, promener, valser qn. • iemand afpoeieren, met een kluitje in het riet sturenil ne le lui a pas envoyé dire • hij heeft er geen doekjes om gewondenenvoyer promener qc. • iets laten schieten♦voorbeelden:→ air1. v1) verzenden2) gooien2. s'envoyerv -
4 darder
darder [daardee]〈 werkwoord〉 -
5 décocher
décocher [deekosĵee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:décocher une oeillade à qn. • iemand een lonk toewerpendécocher un trait à qn. • iemand een steek onder water geven -
6 envoyer un projectile
envoyer un projectile
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский