-
1 afgrijzen
debòrDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > afgrijzen
-
2 debòr
afgrijzen [N], afschrik, afschuw, walging [F], weerzin [M]; afkeer [M], misselijkheid [F], walg, walging [F], weeheid [F], weerzin -
3 debòr
afgrijzen [N], afschrik, afschuw, walging [F], weerzin [M]; afkeer [M], misselijkheid [F], walg, walging [F], weeheid [F], weerzin -
4 thrill
n. beving, siddering--------v. opwindenthrill1[ θril] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beving ⇒ golf van ontroering/opwinding♦voorbeelden:————————thrill22 huiveren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 horreur
horreur [orrur]〈v.〉1 huivering ⇒ afgrijzen, vrees2 afkeer ⇒ weerzin, afschuw♦voorbeelden:avoir horreur de, avoir en horreur • verafschuwenfaire horreur • afkeer inboezemenprendre qn., qc. en horreur • een gruwelijke hekel aan iemand, iets krijgen1. f1) huivering, afgrijzen2) afkeer, weerzin3) gruwel2. horreursf pl1) gruwelijkheden, wreedheden2) grofheden -
6 ужас
ontsteltenis, schrik ; verschrikking ; afgrijzen -
7 отвращение
ngener. afleiding (неприятности, опасности и т.п.), gruwel, walg, walging, hekel, afgrijzen, afkeer, afschuw, griezel, tegenzin, verfoeiing, weerwil, weerzin -
8 питать отвращение к
vgener. afkerig zijn van, een afgrijzen hebben van, een afkeer hebben vanRussisch-Nederlands Universal Dictionary > питать отвращение к
-
9 ужас
ngener. griezel, ontsteltenis, ontzetting, verschrikking, afgrijzen, afschrik, ijzing, schrik, verbijstering -
10 чувствовать
vgener. gevoelen, voelen, waarnemen, een afgrijzen hebben van, inzien, toedragen (что-л. к кому-л.) -
11 detest
-
12 draw back
terugtrekkendraw back♦voorbeelden: -
13 fling up one's hands/arms in horror
fling up one's hands/arms in horrorzijn handen/armen van afschuw/afgrijzen omhoog steken/in de lucht gooienEnglish-Dutch dictionary > fling up one's hands/arms in horror
-
14 fling
n. worp, gooi; uitspatting, verzetje; avontuurtje--------v. werpen; gooien; uitbarstenfling1[ fling] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 Highland fling • Schotse dans, Schotse driepashave a fling (at) • een poging wagen, een gooi doen (naar)————————fling21 gooien ⇒ (weg)smijten, (af)werpen2 wegstormen ⇒ (boos) weglopen/weggaan♦voorbeelden:fling down a challenge • uitdagenfling off one's pursuers • zijn achtervolgers afschuddenfling on/off one's clothes • in/uit zijn kleren schietenfling up one's hands/arms in horror • zijn handen/armen van afschuw/afgrijzen omhoog steken/in de lucht gooienfling an accusation at someone • iemand een beschuldiging naar het hoofd slingerenfling the past in someone's face/teeth • met iemands verleden komen aandragenfling oneself into something • zich ergens op werpenfling out of/from the house • boos weglopen van huis→ dirt dirt/ -
15 he felt a thrill of horror
-
16 horror-stricken
horror-stricken, horror-struck -
17 she drew back in horror
-
18 we thrilled with horror
we thrilled with horror -
19 with disgust
in afschuw, met afgrijzen -
20 abomination
abomination [aabommienaasjõ]〈v.〉♦voorbeelden:1 avoir qn., qc. en abomination • een gruwelijke hekel hebben aan iemand, ietsf1) afschuw, hekel2) gruwel(daad)
- 1
- 2
См. также в других словарях:
grieseln — Vsw erschauern per. Wortschatz ndd. (16. Jh.) Stammwort. Dazu Grieselfieber Schüttelfrost . Aus mndl. grisen grausen Vst., ae. grīsan Vst. erschauern ; auch ahd. grīsenlīh furchtbar, schrecklich . Ähnlich zu beurteilen wie grausen und grauen und… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache