-
1 shelter
afdak -
2 canopy
n. baldakijn; afdak, dak; koepel; kap, kapje--------v. overhuiving, baldakijn[ kænəpie] 〈meervoud: canopies〉1 〈 benaming voor〉 overhuiving ⇒ baldakijn, (troon/altaar)hemel; hemel 〈 van hemelbed〉; 〈 figuurlijk〉 gewelf; kap; dak -
3 lean-to
-
4 shed
n. loods, schuurtje, keet; remise; (koe)stal; afdak; hut--------v. vergieten; storten; afwerpen; verspreiden; slijmen; uitzenden; afvallenshed1[ sjed] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schuur(tje) ⇒ keet, loods————————shed21 ruienII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afwerpen ⇒ verliezen, afleggen, afschudden♦voorbeelden:shed eggs/spawn • kuit schietenshed bad habits • met slechte gewoonten brekenthe tree had shed its leaves • de boom had zijn bladeren laten vallen -
5 bowerlike
adj. als een afdak, maakt schaduw -
6 penthouse
dakwoonstel, dakwoning, dakhuis, afdak
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Все языки
- Африкаанс
- Нидерландский