-
1 begeleiden
1 [vergezellen] accompany ⇒ escort 〈met eerbetoon/bescherming〉, attend 〈 als dienaar〉, chaperon(e) 〈 meisje〉, convoy 〈 schip〉2 [met raad en daad bijstaan] guide ⇒ counsel, support, 〈 bij studie ook〉 supervise, 〈 bij studie ook〉 coach4 [muziek] accompany♦voorbeelden:1 Lady L. begeleidde de Koningin • Lady L. attended the Queen -
2 vergezellen
2 [gelijk optreden met] accompany♦voorbeelden:vergezeld van zijn hond • accompanied by his dogvergezeld van documenten • accompanied by documents -
3 meegaan
1 [vergezellen] go along/with, accompany ⇒ come along/with3 [bruikbaar blijven] last♦voorbeelden:1 is er nog iemand die meegaat? • is anyone else coming/going?laat Peter met je meegaan • let Peter accompany/go with you2 meegaan met iemands zienswijze/voorstel • agree with someone's views/proposalmet de mode meegaan • keep up with (the) fashionik ga niet in alles met je mee • I don't agree with you in everythingtot zover kan ik met hem meegaan • I can agree/go along with him so far/up to this pointdit toestel gaat jaren mee • this machine will last for years -
4 accompagneren
v. accompany, go along with, join -
5 barensweeën
n. labor pains, pains of child-birth, sharp aches that accompany child-birth -
6 begeleiden
v. accompany, convoy; escort, chaperon; guide, support; conduct, direct an orchestra or other musical ensemble -
7 begeleiden met
v. accompany with -
8 begeleiden van
v. accompany by -
9 chaperonneren
v. chaperon, escort, watch over, accompany, protect -
10 escorteren
v. escort, accompany, attend (in order to guide, protect, guard, etc.) -
11 geleiden
v. lead, conduct; accompany, escort; guide, direct; usher -
12 samengaan
v. go together, pair off, accompany, mate -
13 vergezellen
v. accompany, companion, attend, go with, go along, wait -
14 accompagneren
-
15 een stuk met iemand meelopen
een stuk met iemand meelopenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een stuk met iemand meelopen
-
16 geleiden
♦voorbeelden:een onwillig paard geleiden • lead a stubborn horseiemand aan de hand geleiden • lead someone by the hand -
17 iemand op (de) reis vergezellen
iemand op (de) reis vergezellenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand op (de) reis vergezellen
-
18 laat Peter met je meegaan
laat Peter met je meegaanlet Peter accompany/go with youVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > laat Peter met je meegaan
-
19 meelopen
2 [meedoen] go with3 [voordelig zijn voor] go someone's way♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 ze loopt al een hele tijd mee in dit bedrijf • she's worked with this company for a long timemag ik een eindje met u meelopen? • may I walk along with you?alles loopt hem mee • everything's going his way -
20 stuk
stuk1〈 het〉1 [deel] piece ⇒ part, fragment, 〈 land〉 lot, length 〈 stof, plank, koord〉 〈ook → link=stukje stukje〉2 [(grote) hoeveelheid] lot7 [document] document, paper10 [muziekstuk] piece (of music)13 [gestalte] stature, build♦voorbeelden:1 stukken en brokken • bits and pieces, odds and endsiets in stukken snijden • cut something up (into pieces)een stuk met iemand meelopen • accompany someone part of the way〈 figuurlijk〉 werken dat de stukken er af vliegen • work with a vengeance/at full tiltiets aan stukken slaan/gooien • knock/smash something to piecesiets in stukken scheuren • tear something to pieceshet perceel werd in drie stukken verdeeld • the parcel was divided into three lotseen stuk uit een boek voorlezen • read a passage/section from a book〈 figuurlijk〉 een man uit één stuk • a man of character/of honour, salt of the earthuit één stuk vervaardigd • made in/of one pieceeen goed stuk werk • a fine piece of workeen stuk beter • much/a lot betterstukken beter • quite a lot/far bettermijn klas is een heel stuk voor • my class is well aheadzij is een stuk afgeslankt • she has lost quite a bit of weightdat zou ons een stuk verder brengen • that would help us a lotiets/iemand met stukken slaan • defeat someone/something by a large marginop geen stukken na • not by a long way/shot/ 〈 Brits-Engels ook〉chalk, not nearly3 een stuk gereedschap • a piece of equipment, a tooleen stuk speelgoed • a toyeen groot stuk zeep • a large cake/tablet of soapsigaren van twee gulden per stuk • cigars of two guilders each/apiece/a pieceper stuk verkopen • sell by the piece/singlystuk voor stuk werden de onderdelen vervangen • the parts were replaced one by onehet zijn stuk voor stuk deugnieten • they're rascals, every one of themtwintig stuks vee • twenty head of cattlevier stuks bagage • four pieces of luggageeen stuk of tien appels • about ten/ten or so apples4 aangetekend stuk • registered mail/letter/item5 een lekker stuk • a nice bit of skirt/stuff/crumpetiets met de stukken kunnen bewijzen • have documents to prove something11 een stuk in een broek zetten • patch a pair of trousers/ Apantshij had stukken op zijn ellebogen • he had elbow patches〈 informeel〉 een raar stuk vreten • a rum customer, a right one13 klein van stuk • small, of small stature, shortstukken aan toonder • bearer securities¶ op zijn stuk blijven staan • hold one's ground, stick to one's gunsvan zijn stuk raken • lose one's head, be put off one's balanceiemand van zijn stuk brengen • unsettle/unnerve/disconcert someoneeen stuk in de kraag hebben • be tight/plasteredop het stuk van … • as far as … is concerned————————stuk21 [aan stukken] apart, to pieces3 [onder de indruk, ingenomen met] impressed (by)♦voorbeelden:het kopje viel stuk • the cup fell to pieces/fell and brokeiets stuk maken • break/ruin something
См. также в других словарях:
accompany — accompany, attend, conduct, escort, convoy, chaperon mean to go or be together with; they differ chiefly in their implications as to the nature or purpose of the association. Accompany implies companionship and often, with a personal subject,… … New Dictionary of Synonyms
Accompany — Ac*com pa*ny, v. t. [imp. & p. p. {Accompanied}; p. pr. & vb. n. {Accompanying}] [OF. aacompaignier, F. accompagner, to associate with, fr. OF. compaign, compain, companion. See {Company}.] 1. To go with or attend as a companion or associate; to… … The Collaborative International Dictionary of English
accompany — I verb associate with, coexist, commingle, consort, convoy, join, keep, keep company with II index coincide (correspond), concur (coexist) Burton s Legal Thesaurus … Law dictionary
accompany — [ə kum′pə nē; ] often [, ə kump′nē] vt. accompanied, accompanying [MFr acompaignier < ac , AD + OFr compagnon: see COMPANION1] 1. to go or be together with; attend 2. to send (with); add to; supplement [to accompany words with acts] … English World dictionary
Accompany — Ac*com pa*ny, v. i. 1. To associate in a company; to keep company. [Obs.] Bacon. [1913 Webster] Men say that they will drive away one another, . . . and not accompany together. Holland. [1913 Webster] 2. To cohabit (with). [Obs.] Milton. [1913… … The Collaborative International Dictionary of English
accompany — [v1] go or be with something associate with, attend, chaperon, come along, conduct, consort, convoy, date, dog*, draft*, drag*, escort, follow, go along, guard, guide, hang around with*, hang out*, keep company, lead, look after, shadow, shlep… … New thesaurus
accompany — (v.) early 15c., to be in company with, from M.Fr. accompagner, from O.Fr. acompaignier (12c.) take as a companion, from à to (see AD (Cf. ad )) + compaignier, from compaign (see COMPANION (Cf. companion)). Related: Accompanied; … Etymology dictionary
accompany — ► VERB (accompanies, accompanied) 1) go somewhere with (someone). 2) be present or occur at the same time as. 3) play musical support or backing for (an instrument, voice, or group). ORIGIN Old French accompagner, from compaignon companion … English terms dictionary
accompany — /euh kum peuh nee/, v., accompanied, accompanying. v.t. 1. to go along or in company with; join in action: to accompany a friend on a walk. 2. to be or exist in association or company with: Thunder accompanies lightning. 3. to put in company… … Universalium
accompany — 01. She went to the party [accompanied] by her ex boyfriend. 02. My friends [accompanied] me to my car after the horror film because I was too afraid to walk alone. 03. The earthquake was [accompanied] by a tsunami. 04. The [accompaniment] of a… … Grammatical examples in English
accompany — v. (D; tr.) to accompany on (to accompany a singer on the piano) * * * [ə kʌmp(ə)nɪ] (D; tr.) to accompany on (to accompany a singer on the piano) … Combinatory dictionary