-
1 направлять шаги
vgener. aanstappen (op-ê) -
2 подходить
v1) gener. aangaan (op-ê), aankomen, aanlopen, aanstappen, afkomen, afstappen (op-ê), aftreden (op-ê), bijkomen, schikken, toekomen (op-ê), toetreden (op-ê), treden, aanstomen (на пароходе), aanwandelen (гуляя), benaderen (к кому-л., к чему-л.), conveniëren, deugen, handen, in aantocht zijn, komen, op (iem.) aflopen (к кому-л.), passen, te pas komen, toelopen2) navy. aanvaren3) milit. aantreden -
3 прибавлять шагу
vgener. aanstappen, er een schepje op doen -
4 пройти
vgener. aanstappen (ïóòü), afwandelen (ïóòü), (ряд) doorstromen, geleden zijn, (службу) vervullen
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский