-
1 incentive
adj. Stimulans, aansporing, motief--------n. stimulans, aansporing, motief[ insentiv]1 stimulans ⇒ aansporing, motief2 (prestatie)premie/toeslag ⇒ aanmoedigingspremie -
2 accessory after/before the fact
accessory after/before the factmedeplichtig door steun achteraf/door aansporing -
3 accessory
adj. medeplichtige--------n. accessoire; -tuig; deelnemer aan overtreding♦voorbeelden:1 accessory after/before the fact • medeplichtig door steun achteraf/door aansporingbe accessory to a crime • medeplichtig zijn aan een misdaad -
4 admonition
n. waarschuwing; berisping[ ædmənisjn]1 waarschuwing ⇒ vermaning, berisping2 aanmaning ⇒ aansporing, oproep -
5 cue
n. teken; wenk, aanduiding; voorbeeld; biljartstok--------v. aangeven, aantekenen; toespelencue1[ kjoe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aansporing ⇒ wenk, hint3 richtsnoer ⇒ voorbeeld, leidraad♦voorbeelden:————————cue2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 fillip
n. knip (met de vingers); prikkel, aansporing, aanmoediging; stimulans[ fillip]2 prikkel ⇒ stimulans, kick -
7 goad
n. prikkelen, aansporen--------v. drijven, aanzetten, prikkelengoad1[ good] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 prikkel ⇒ stimulans, aansporing————————goad2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:he was goaded on by his need for/of drugs • hij werd gedreven door zijn behoefte aan drugshe goaded her into killing her husband • hij bracht haar ertoe haar man te doden -
8 impetus
n. impuls, stimulans, aansporing, prikkel, voortstuwende kracht, aandrang, aandrift, vaart[ impittəs]2 drijvende kracht ⇒ drijf/stuwkracht, drijfveer -
9 inducement
n. aanleiding, drijfveer; teweegbrengen[ indjoe:smənt]1 aansporing ⇒ stimulans, prikkel2 opwekking ⇒ teweegbrenging, veroorzaking -
10 shot in the arm
-
11 spur
n. spoor (v. ruiter, haan, bloemblad); spoorslag, prikkel; uitloper, tak (v. gebergte)--------v. de sporen geven; aansporen, aanmoedigenspur1[ spə:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aansporing ⇒ prikkel, stimulans♦voorbeelden:2 (act) on the spur of the moment • spontaan/impulsief/in een opwelling (iets doen)————————spur2〈 spurred〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 spur on (to) • aanzetten, aansporen (tot) -
12 incitation
n. aansporing, prikkeling -
13 incitement
n. aansporing, prikkel -
14 operant
adj. werkzaam, aktief, effectief--------n. iemand die opereert; operant (in psychologie: gedrag dat zich spontaan voordoet zonder aansporing)
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Все языки
- Африкаанс
- Нидерландский