-
1 acheter
acheter [aasĵtee]♦voorbeelden:acheter cher son bonheur • zijn geluk niet cadeau krijgenacheter qc. à qn. • iets van, voor iemand kopenacheter sa liberté par de lourds sacrifices • zijn vrijheid met zware offers bekopen1. v1) kopen, aanschaffen2) omkopen, afkopen2. s'acheterv2) te koop zijn -
2 procurer
procurer [prokkuuree]1 verschaffen ⇒ bezorgen, geven1 zich verschaffen ⇒ aanschaffen, vinden♦voorbeelden:1 impossible à se procurer • onvindbaar, niet (meer) verkrijgbaar1. vverschaffen, bezorgen2. se procurervzich verschaffen, aanschaffen -
3 achat
-
4 acquisition
acquisition [aakieziesjõ]〈v.〉1 aankoop ⇒ aanwinst, aanschaf, verwerving♦voorbeelden:faire l'acquisition de qc. • iets kopen, aanschaffenfaankoop, verwerving -
5 faire l'achat de qc.
-
6 faire l'acquisition de qc.
faire l'acquisition de qc.iets kopen, aanschaffenDictionnaire français-néerlandais > faire l'acquisition de qc.
-
7 remeubler
remeubler [rəmublee]
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский