-
1 всучать
vrude.expr. aanlappen -
2 латать
vgener. verstellen, aanlappen -
3 навязывать
v1) gener. opdringen, (iem., iets) aansmeren (кому-л., что-л., недоброкачественное), (iem., iets) op de hals schuiven (кому-л., что-л.), (iem., iets) opdraaien (кому-л., что-л.), aanpraten2) rude.expr. aanlappen -
4 надставлять
-
5 чинить
vgener. aanlappen, flikken, maken, spitsen (карандаш), verstellen, aanpunten, aanscherpen, aanslijpen, boeten (сети, котлы), herstellen, lappen, opflikken, oplappen, scherpen (i) (карандаш) -
6 anflicken
-
7 anhängen
anhängen1〈onovergankelijk werkwoord; haben〉 〈 formeel〉1 aanhangen, aankleven ⇒ behept zijn met♦voorbeelden:————————anhängen22 toe-, bijvoegen♦voorbeelden:1 〈informeel; schertsend〉 ein Mädchen einem reichen Mann anhängen • een meisje aan een rijke man koppelenden Hut an einen Haken anhängen • de hoed op een haak hangen♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский