-
41 geld
♦voorbeelden:1 je geld of je leven! • la bourse ou la vie!baar geld • espècescontant geld • (argent) liquidein contant geld • en espècesgemunt geld • numérairemet gepast geld betalen • faire l'appointgrof geld verdienen • gagner grosgroot geld • billetskinderen betalen half geld • les enfants paient demi-tarifklein geld • monnaiepapieren geld • papier-monnaievals geld • fausse monnaiehet volle geld • (le) plein tarifvuil geld • argent gagné malhonnêtementzwart geld • argent noirzijn geld erdoor jagen • brûler la chandelle par les deux boutsergens (veel) geld tegenaan gooien • investir (des sommes folles) dans qc.het geld groeit mij niet op de rug • je ne suis pas Crésushet geld voor het grijpen hebben • rouler sur l'orgeen geld hebben • être sans le souzijn geld erbij inschieten • en être pour son argent〈 figuurlijk〉 iemand geld uit de zak kloppen • soutirer de l'argent à qn.zijn geld er uit krijgen • rentrer dans son argentgeld laten rollen • faire valser l'argentgeld door de vingers laten slippen • ne pas regarder à la dépenseveel geld opleveren • rapporter grosgeld slaan • battre monnaiesmijten met geld • jeter l'argent par les fenêtresgeld in iets steken • placer son argent en, dans qc.er geld op moeten toeleggen • en être de sa pochegeld wisselen • faire de la monnaiebovenop zijn geld zitten • être près de ses souszwemmen in het geld • rouler sur l'orniet goed? geld terug • remboursement garanti en cas de non-satisfactiondik in het geld zitten • être cousu d'ormet zijn geld geen raad weten • ne savoir que faire de son argentom geld vragen • demander de l'argentom geld verlegen zijn • être à court d'argentiets te gelde maken • faire argent de qc.van zijn geld leven • vivre de ses rentesvoor geld • pour de l'argentvoor geen geld ter wereld • pour rien au mondevoor geen geld • à aucun prixtwee voor hetzelfde geld • deux pour le prix d'ungeld als water verdienen 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 geld als slijk verdienen • faire beaucoup d'argentdat brengt geld in 't laatje • ça fait des soushet geld niet over de balk gooien • ne pas jeter l'argent pas les fenêtres -
42 gelegenheid
♦voorbeelden:1 dat huis is een beste gelegenheid voor een winkel • cette maison constitue un emplacement idéal pour un magasinde gelegenheid aangrijpen • saisir l'occasioneen gelegenheid vinden om • trouver l'occasion dewachten tot er zich een gelegenheid voordoet • attendre qu'une occasion se présente 〈 aantonende wijs〉bij gelegenheid (van) • à l'occasion (de)bij de eerste de beste gelegenheid • à la première occasioniemand in de gelegenheid stellen om … • mettre qn. en mesure de …in de gelegenheid zijn om … • avoir la possibilité de …er is gelegenheid om te dansen • on peut danser3 laten we in die gelegenheid iets drinken • allons boire qc. dans ce cafébij zulke gelegenheden • dans de telles circonstancesop elke gelegenheid voorbereid zijn • être prêt à toute éventualitéter gelegenheid van • à l'occasion demet de eerste gelegenheid reisde hij terug • il rentra de voyage au plus vitezij gingen op eigen gelegenheid naar huis • ils rentrèrent chez eux par leurs propres moyens -
43 goed voorzien zijn
goed voorzien zijn -
44 goedlopend
-
45 heropenen
1 rouvrir♦voorbeelden:de winkel wordt aanstaande week heropend • le magasin rouvrira ses portes la semaine prochaine -
46 houthandel
-
47 in
in1I 〈 bijwoord〉1 [van richting] dans⇒ en♦voorbeelden:tegen de wind • contre le venttussen twee huizen in • entre deux maisons→ link=dag dagII 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 [binnen] in♦voorbeelden:2 een disco die toen in was • une discothèque ‘in’ à l'époquedat liedje was in • cette chanson était à la mode————————in2〈 voorzetsel〉1 [m.b.t. een plaats] dans⇒ en, à2 [m.b.t. een richting]en♦voorbeelden:in bed • au litin Europa • en Europein Frankrijk • en Francein het 17e-eeuwse Frankrijk • dans la France du XVIIe sièclein de hand • à la mainin Le Havre • au Havrehij is in huis • il est làin het land • dans le paysin het land van • au pays dein de lucht • dans l'airin Nederland • aux Pays-Baspijn in de buik • mal au ventrehij woont in de stad • il habite en villede stad in gaan • aller en villein onze stad • dans notre villein (volle) zee • en (pleine) merhet staat in de Grote van Dale • cela se trouve dans le Grand van Dalezij woont in de Vondelstraat • elle habite Rue Vondeliets in zich hebben • en avoir le talentin het begin • au débutin het jaar 1600 • en l'an 1600in de ochtend • le matinin de pauze • pendant la pausein een uur • en une heurein 1982 • en 1982→ link=grond grond, link=handomdraai handomdraai, link=lente lente, link=slaap slaap, link=zomer zomerin groepjes • en groupesin stukken slaan • briser en morceauxhij is in de twintig • il a dans les vingt ans -
48 kersvers
♦voorbeelden:het komt zo kersvers uit de winkel • ça sort du magasinII 〈 bijwoord〉1 [zo juist] tout juste♦voorbeelden: -
49 kinderafdeling
2 [in een leeszaal, ziekenhuis] 〈 ziekenhuis〉 service 〈m.〉 de pédiatrie 〈 leeszaal〉 section 〈v.〉 enfantine -
50 kiosk
-
51 knecht
-
52 kunsthandel
-
53 leeghalen
-
54 naambord
♦voorbeelden: -
55 omzet
-
56 pui
-
57 reisbenodigdheden
-
58 rijdend
-
59 slagen
♦voorbeelden:de tekening is goed geslaagd • le dessin est très réussislagen in, met iets • réussir qc.in een winkel (kunnen) slagen • trouver ce que l'on cherche dans un magasinhij is voor zijn Frans geslaagd • il a réussi son examen de françaishet slagen van de onderneming • la réussite de l'entreprise -
60 snuisterij
♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Winkel — Winkel … Deutsch Wörterbuch
Winkel — may refer to:*Winkel, Haut Rhin, a place in the Haut Rhin department, France *Winkel (North Holland), a town in the Netherlands *Winkel (Haaren), a village in the Netherlands *Winkel (Cranendonck), a village in the Netherlands *Winkel,… … Wikipedia
Winkel [1] — Winkel, die Größe des Richtungsunterschieds zweier in einem Punkt (der Spitze) sich schneidender Geraden (Schenkel). Bilden die Schenkel nach entgegengesetzten Richtungen eine Gerade, so heißt der Winkel ein flacher und beträgt 180°. Fallen die… … Lexikon der gesamten Technik
Winkel — Escudo … Wikipedia Español
Winkel [1] — Winkel (Angulus), in der Geometrie die Neigung, die zwei von einem Punkte (dem Scheitel) ausgehende gerade Linien (die Schenkel) gegeneinander haben. Man denkt sich den W. dadurch entstanden, daß sich der eine Schenkel um den Scheitel herum immer … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Winkel — Sm std. (8. Jh.), mhd. winkel, ahd. winkil, mndd. winkel, mndl. winkel Stammwort. Aus wg. * wenkila m. Winkel , auch in ae. wincel, afr. winkel. Eine nasallose Form offenbar in gt. waihsta Ecke . Weitere Herkunft unklar; eine Verbindung mit… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Winkel — Winkel: Das westgerm. Substantiv mhd. winkel, ahd. winkil, niederl. (veraltet) winkel, aengl. wincel gehört zu der unter ↑ winken behandelten idg. Wortgruppe. Es bedeutet demnach eigentlich »Biegung, Krümmung, Knick«. – Abl.: wink‹e›lig »voller… … Das Herkunftswörterbuch
Winkel [4] — Winkel, 1) Lambert Allard te, niederländ. Sprachforscher, geb. 13. Sept. 1809 in Arnheim, gest. 24. April 1868 in Leiden, war anfangs Schul und Hauslehrer, von 1851–63 Gymnasiallehrer in Leiden und seitdem Mitarbeiter von De Vries am großen… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Winkel [2] — Winkel (Normal , Anschlag , Kreuz u.s.w. Winkel) als Meßwerkzeug, s. Bd. 6, S. 402; vgl. a. Zeichnen, technisches … Lexikon der gesamten Technik
Winkel [3] — Winkel, Jan te, niederländ. Sprachforscher und Literarhistoriker, geb. 16. Nov. 1847 in Winkel, 1877 Gymnasiallehrer in Groningen, 1892 Prof. in Amsterdam; schrieb: »Maerlants Werken beschouwd als spiegel van de 13de eeuw« (2. Aufl. 1892),… … Kleines Konversations-Lexikon
Winkel [1] — Winkel, 1) überhaupt jeder innere Raum zwischen zwei einschließenden Gegenständen; 2) (Angulus, gr. Gonia), das Innere zwischen zwei convergirenden Linien, da, wo sie sich treffen. In der Geometrie wird unterschieden: A) ein ebener W. (A. planus) … Pierer's Universal-Lexikon