-
21 innerbetrieblicher unterricht
bedrijfsintern onderwijsDeutsch-Niederländisches Wörterbuch > innerbetrieblicher unterricht
-
22 interkultureller unterricht
intercultureel onderwijsDeutsch-Niederländisches Wörterbuch > interkultureller unterricht
-
23 muttersprachlicher unterricht
onderwijs in de eigen taal (oet)Deutsch-Niederländisches Wörterbuch > muttersprachlicher unterricht
-
24 öffentlicher unterricht
openbaar onderwijsDeutsch-Niederländisches Wörterbuch > öffentlicher unterricht
-
25 regulärer unterricht
regulier onderwijs -
26 technischer unterricht
technisch onderwijsDeutsch-Niederländisches Wörterbuch > technischer unterricht
-
27 Kultus
Kultus〈m.; Kultus, Kulte〉1 〈 administratie〉cultuur, culturele aangelegenheden♦voorbeelden:1 das Ministerium für Unterricht und Kultus • het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen -
28 aussetzen
aussetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 (tijdelijk) ophouden ⇒ stokken, pauzeren♦voorbeelden:der Motor setzt aus • de motor slaat afmit der Arbeit aussetzen • het werk onderbrekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uit-, buitenzetten♦voorbeelden:ein Kind aussetzen • een kind te vondeling leggenPassagiere aussetzen • passagiers aan land zetteneine Strafe auf, zur Bewährung aussetzen • iemand voorwaardelijk veroordelen -
29 fernbleiben
-
30 fremdsprachlich
fremdsprachlich1 vreemdetalen- ⇒ m.b.t., over een vreemde taal♦voorbeelden:1 fremdsprachlicher Unterricht • onderwijs in een vreemde taal, vreemde talen -
31 fächern
fächern♦voorbeelden: -
32 praktisch
praktisch1♦voorbeelden:etwas praktisch erproben • iets in de praktijk beproeven4 ein praktischer Arzt • een huisarts, praktiserend arts————————praktisch2〈 bijwoord〉 -
33 sein
sein12 zijn, zich bevinden3 zijn, plaatsvinden, gebeuren4 afkomstig zijn, stammen5 〈 met 3e naamval〉zijn van, toebehoren aan♦voorbeelden:das kann (doch) nicht sein! • dat kan (toch) niet!es hätte ja sein können • het had toch gekundkann, mag sein • dat kan, mag wel zijnwas soll denn das sein? • wat moet dat (nou) voorstellen?alles, was war, ist und noch sein wird • in het verleden, heden en de toekomstsei doch nicht so! • hè, toe nou!ich will mal nicht so sein • ik zal het dan maar doenwie könnte es auch sonst sein? • hoe kan, kon het ook anders?aus 4 Teilen sein • uit 4 delen bestaan2 (so,) da wären wir! • daar zijn we dan!das Geld ist auf der Bank • het geld staat op de bankbei der Arbeit sein • aan het werk(en) zijnbei der Sache sein • erbij zijn (met zijn hoofd)bei sich sein • bij kennis zijnbeim Lesen sein • aan 't lezen zijn, zitten (te) lezenich war noch nie in Berlin • ik ben nog nooit in Berlijn geweestdie Fenster sind nach dem Garten • de ramen kijken op de tuin uitohne Geld sein • zonder geld zittenes braucht nicht sofort zu sein • het hoeft niet meteen (te gebeuren)etwas sein lassen • iets latenmuss das sein? • moet dat nou?was sein muss, muss sein • wat moet, (dat) moetes hat nicht sein sollen • het heeft niet (zo) mogen zijn, wezen〈 in de winkel〉 was soll es denn sein? • wat zal, mag het zijn (voor u)?ist irgendetwas? • is er iets?das wird niemals sein! • dat zal nooit gebeuren!das war vor 2 Jahren • dat is twee jaar geleden (gebeurd)4 woher ist der Wein? • waar komt die wijn vandaan?aus Griechenland sein • uit Griekenland komenvon wem ist das? • van wie komt dat?welches Buch ist deins? • welk boek is van jou?II 〈 onpersoonlijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 so sei es denn! • het zij zo!es sei denn, dass … • tenzij …seis drum! • voor mijn part!sei es heute oder (sei es) morgen • vandaag of morgen, of het nou vandaag of morgen isdem sei, wie ihm wolle • hoe het ook zijdem ist leider nicht so • dat is helaas niet zowie wäre es, wenn • wat zou je, zouden jullie ervan vinden alses ist an dem • dat is zo, dat kloptes ist an dir, etwas zu tun • het is aan jou, het is jouw taak iets te doen2 ist dir etwas? • is er iets (met je aan de hand)?mir ist kalt • ik heb het koudmir ist schlecht • ik voel me niet goedmir ist schwindlig • ik ben duizeligmir ist nicht danach (zumute, zu Mute) • mijn hoofd staat er niet naarmir ist (so), als (ob) … • ik heb het gevoel dat …mir ist, als hätte ich etwas gehört • ik meen iets gehoord te hebben♦voorbeelden:Hunde sind an der Leine zu führen • honden moeten worden aangelijnd〈 informeel〉 da ist nichts zu machen! • er is niets aan te doen!es ist nichts zu machen, tun • er hoeft niets te worden gedaan, er kan niets worden gedaanwenn ich du wäre • als ik jou wasdas wars, wärs (dann)! • dat was het dan (wel)!, dat was, is alles!du bist mir ja einer! • je bent me er (ook) eentje!nachher, am Ende will es keiner gewesen sein • uiteindelijk heeft niemand het gedaansei es der Mann (oder) sei es die Frau • hetzij de man hetzij de vrouwnichts sein • niets bereikt hebben, het tot niets gebracht hebben(und) sei er (auch) noch so arm • ook al is hij nog zo armIV 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:————————sein2♦voorbeelden:das Buch kostet seine 30 Mark • dat boek kost toch wel 30 markdas Buch ist seine 30 Mark wert • het boek is die 30 mark (wel) waarddas ist nicht unser Problem, sondern seins, 〈 formeel〉seines, das seine • dat is niet ons probleem, maar het zijnedie Seinen, seinen • de zijnen, zijn gezin -
34 teilnehmen
teilnehmen♦voorbeelden:1 am Unterricht mit Erfolg teilnehmen • de lessen, colleges, cursus met succes volgen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Unterricht — Unterricht … Deutsch Wörterbuch
Unterricht — ist angestrichen Farb, die in Luft und Wetter abfallt, und die Natur guckt herfür. [Zusätze und Ergänzungen] 2. Ohne Unterricht hat ein Mensch nicht viel Gewicht. Als man Aristipp fragte, was der Unterricht seines Sohnes nützen werde, erwiderte… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Unterricht — Unterricht, 1) Mittheilung des Lehrenden an den Lernenden. Der U. ist ein Theil der Pädagogik (s.d.), welche es mit der Erziehung (s.d.) zu thun hat, u. hat die Aufgabe die geistigen Kräfte durch Kenntnisse u. durch Übungen zu entwickeln. Um dies … Pierer's Universal-Lexikon
Unterricht — Unterricht, im allgemeinen Sinne jede Tätigkeit, die auf Aneignung von Kenntnissen und Fertigkeiten abzielt, daher auch Selbstunterrich (s. Autodidakt); gewöhnlich im engern Sinne planmäßige Tätigkeit des Lehrers zur Entwickelung der geistigen… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Unterricht — Unterricht, s. Schulen … Herders Conversations-Lexikon
Unterricht — Unterricht, unterrichten ↑ richten … Das Herkunftswörterbuch
Unterricht — Offener Unterricht in einer Schulklasse Unterricht im allgemeinen Sinn ist ein Vorgang zur Aneignung von Fertigkeiten und Wissen. Dazu gehört auch der Selbstunterricht, etwa durch das Studium von Büchern oder Pflanzen. Normalerweise wird unter… … Deutsch Wikipedia
Unterricht — Belehrung; Ausbildung; Anleitung; Lektion; Schule; Unterrichtung * * * Un|ter|richt [ ʊntɐrɪçt], der; [e]s: planmäßiges, regelmäßiges Vermitteln von Kenntnissen, Fertigkeiten durch einen Lehrenden: ein lebendiger, langweiliger Unterricht; der… … Universal-Lexikon
Unterricht — Ụn·ter·richt der; (e)s; nur Sg; Unterricht (in etwas (Dat)) das regelmäßige Weitergeben von Wissen und Informationen durch einen Lehrer an einen Schüler <jemandem Unterricht geben / erteilen; Unterricht nehmen, erhalten; den Unterricht… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Unterricht — der Unterricht, e (Grundstufe) eine organisierte Vermittlung von Wissen, die in der Schule stattfindet Beispiele: Wann fängt morgen der Unterricht an? Heute ist der Unterricht in der Schule ausgefallen. Er gibt Unterricht in Mathematik … Extremes Deutsch
Unterricht — Ausbildung, Kurs, Kursus, Lehre, Lektion, Schule, Schulstunde, Schulung, Training, Übung, Unterweisung. * * * Unterricht,der:1.〈dasregelmäßigeLehren〉Schule+Schulung;auch⇨Lehrgang–2.U.geben:⇨unterrichten(2) Unterricht… … Das Wörterbuch der Synonyme