adv. tegen
--------
n. gedetineerde; bedriegerij
--------
v. uit het hoofd leren; oplichten
con1
1 〈voornamelijk meervoud; verkorting van contra〉 tegenargument ⇒
nadeel, bezwaar
3 〈verkorting van confidence (trick); slang〉 oplichterij
————————
con2
〈werkwoord; conned〉
2 〈 slang〉be/ompraten ⇒
bewerken, overhalen
♦voorbeelden:
————————
con3