-
41 to blank
blinderenonderdrukkenstampenstansenuitsnijdenuitstampen -
42 to blank out
uitponsenuitstansen -
43 to hot blank
warm ponsenwarmstampenwarmstansen -
44 bare
blank -
45 bright
blankglanzendhelderschel -
46 bright annealed
blank gegloeid -
47 bright annealing
blank gloeien -
48 bright metal
blank metaal -
49 non-coated metal
blank metaal -
50 coloured
adj. gekleurd; vol kleur, kleurrijk; een bepaalde kleur geverfd; van of behorende bij bepaalde ethnische groep die niet als blank is geklassificeerd staat (beledigende taal); (beledigend) raciaal gemengd1 gekleurd♦voorbeelden: -
51 white
adj. witte; heldere; bleek; eerlijk--------n. witte kleur; wit; helder, bleek; wit v.h. ei (eiwit); witte kleren; wit mens (albino); oogwitwhite1[ wajt] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 blanke♦voorbeelden:————————white2〈bijvoeglijk naamwoord; whiter; whiteness〉♦voorbeelden:white Christmas • witte kerst〈 Brits-Engels〉 white coffee • koffie met melk/roomwhite magic • witte magiewhite as a sheet • lijkbleek, wit als een doek2 white hunter • blanke jager/safarileiderwhite slave • blanke slavinwhite slavery • handel in blanke slavinnenwhite ant • termietwhite ensign • Britse marinevlagshow the white feather • zich lafhartig gedragenWhite Friar • karmelietwhite hope • iemand van wie men grote verwachtingen heeftwhite horses • witgekuifde golvenwhite lead • loodwitwhite lie • leugentje om bestwilWhite Russia • Wit-Ruslandwhite spirit • terpentinebleed someone white • iemand uitkleden, iemand het vel over de oren halengo white about the gills • bleek/wit om de neus worden van schrik/angst -
52 Caucasian
adj. Kaucasisch, van de Kaucasus--------n. Kaucasisch, inwoner van de Kaucasus[ ko:keezjn] -
53 European
adj. Europees, betr. Europa--------n. Europeër, bewoner v. Europa[ joeərəpiən]♦voorbeelden:1 European (Economic) Community • Europese (Economische) Gemeenschap, E(E)GEuropean Union • Europese Unie, EU -
54 awash
adj. Onder water, overstroomd; drijft op het water; op hoogte van waterpeil[ əwosj]1 onder water (staand) ⇒ overstroomd, blank -
55 colored
adj. gekleurd; kleurig; in kleur; fleurig; in speciale kleur geverfd; van of behorende tot ethnische groep die niet geklassificeerd is als blank (Beledigende Taal); (Beledigende Taal) racistisch gemengd--------n. gekleurd (huidskleur)→ coloured coloured/ -
56 fair
adj. billijk, eerlijk; behoorlijk; blond; mooi, net; kermis, markt--------adv. eerlijk; behoorlijk; in het geheel (spreektaal)--------n. (jaar)markt, tentoonstellingfair1[ feə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 beurs ⇒ (jaar)markt, tentoonstelling————————fair2〈bijvoeglijk naamwoord; fairness〉1 eerlijk ⇒ redelijk, geoorloofd2 behoorlijk ⇒ bevredigend, redelijk♦voorbeelden:fair game • wild waarop gejaagd mag worden; 〈 figuurlijk〉 gemakkelijke prooi 〈 bijvoorbeeld voor kritiek〉get a fair hearing • een eerlijk proces krijgenby fair means or foul • met alle/geoorloofde en ongeoorloofde middelenfair play • fair play, eerlijk spel 〈 ook figuurlijk〉〈 informeel〉 fair enough! • dat is niet onredelijk!, okay!the fair sex • het schone geslacht————————fair3〈 bijwoord〉2 beleefd ⇒ hoffelijk, netjes3 precies ⇒ pal, net♦voorbeelden:1 play fair • eerlijk spelen, integer zijn -
57 flush
adj. vloed, (plotselinge) stroom; (water)spoeling; weelderig groei; opwinding, roes; blos; flush (kaartspel); rijkelijk voorzien; doorspoelen, doortrekken (v. toilet); kleuren, blozen; onder water zetten--------n. rood aangelopen (van blozen); wegspoeling, afspoeling; verlossing; stroom water; vooruitstrevenheid; enthousiasme, opwinding; kracht--------v. blozen; rood worden; weg stromen (met water), doortrekken (toilet), snel stromend; ophitsen; (in computers) een deel van het geheugen vrijmaken, het geheugen schonen (legen)flush1[ flusj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vloed ⇒ (plotselinge) stroom, vloedgolf2 (water)spoeling ⇒ het door/om/schoonspoelen5 opwinding ⇒ uitgelatenheid, roes6 frisheid ⇒ bloei, kracht7 blos♦voorbeelden:→ royal royal/————————flush2〈bijvoeglijk naamwoord; voornamelijk predicatief〉♦voorbeelden:————————flush33 op/wegvliegen♦voorbeelden:2 flush up • kleuren, blozenflush with shame • rood worden van schaamteII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (schoon)spoelen ⇒ om/uit/doorspoelen3 doen kleuren/blozen4 opwinden ⇒ opgetogen maken, aanvuren5 doen op/wegvliegen ⇒ op/verjagen♦voorbeelden:flushed with victory • in een overwinningsroes————————flush4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 fit flush into • gelijk vallen/zijn met, één vlak vormen met -
58 flushed meadows
-
59 nonwhite
n. Niet wit, wie geen blanke huidkleur heeft[ - wajt] -
60 verse
См. также в других словарях:
blank — blank … Kölsch Dialekt Lexikon
Blank — ist: als Adjektiv abgeleitet von blank „schimmernd“ oder „hell“ (von „blinken“; vgl. Blanker Hans) In der saloppen Sprache wird mit „blank“ jedoch auch eine Person bezeichnet, der momentan kein Geld zur Verfügung hat. Das Wort „blank“ kann auch… … Deutsch Wikipedia
Blank — Blank, a. [OE. blank, blonc, blaunc, blaunche, fr. F. blanc, fem. blanche, fr. OHG. blanch shining, bright, white, G. blank; akin to E. blink, cf. also AS. blanc white. ?98. See {Blink}, and cf. 1st {Blanch}.] [1913 Webster] 1. Of a white or pale … The Collaborative International Dictionary of English
Blank — Blank, n. 1. Any void space; a void space on paper, or in any written instrument; an interval void of consciousness, action, result, etc; a void. [1913 Webster] I can not write a paper full, I used to do; and yet I will not forgive a blank of… … The Collaborative International Dictionary of English
blank — [blaŋk] adj. [ME < OFr blanc, white < Frank * blank, white, gleaming, akin to OE blanca, white steed < IE * bhleg , to shine: see BLACK] 1. Obs. colorless or white 2. a) not written, recorded, etc. on; not marked; empty [a blank sheet of … English World dictionary
blank — blank: Mhd. blanc »blinkend, weiß glänzend, schön«, ahd. blanch »blank«, niederl. blank »blank, glänzend, weiß«, schwed. black »fahl« gehören mit den unter ↑ blinken behandelten Wörtern zu der Wortgruppe von ↑ blecken. Das Adjektiv wurde mit… … Das Herkunftswörterbuch
Blank — blank: Mhd. blanc »blinkend, weiß glänzend, schön«, ahd. blanch »blank«, niederl. blank »blank, glänzend, weiß«, schwed. black »fahl« gehören mit den unter ↑ blinken behandelten Wörtern zu der Wortgruppe von ↑ blecken. Das Adjektiv wurde mit… … Das Herkunftswörterbuch
Blank — Blank, er, este, adj. et adv. welches nur in den gemeinen Mundarten, besonders Niedersachsens, üblich ist. 1) Für weiß. Blanker Wein, weißer Wein, im Gegensatze des rothen. Ir hende ir arme blanch, Graf Werner von Hohenberg. Kele blank, Graf… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
blank — I (emptiness) noun absence, barrenness, cipher, hiatus, hollowness, mexistence, insubstantiality, nil, nonesse, nonexistence, nonsubsistence, nonentity, nothing, nothingness, nullity, tabula rasa, unsubstantiality, vacancy, vacuousness, vacuum,… … Law dictionary
blank — blank; blank·er; blank·ly; blank·ness; blank·ety blank; … English syllables
blank — Adj std. (10. Jh.), mhd. blank, ahd. blanc, mndd. blank Stammwort. Führen auf vd. * blanka Adj. glänzend, weiß, hell zurück. Damit vergleicht sich zunächst (als Pferdefarbe) anord. blakkr fahl , aber auch braun , ae. blanca Schimmel , so daß wohl … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache