-
1 tick
n. tik, tikkend geluid; krediet; kleine parasitische bloedzuigende spin die soms de drager kan zijn van besmettelijke ziekten; licht matrasovertrek van matras of kussen; teken dat aangeeft dat iets genoteerd of gedaan is--------v. tikken; merkentick1[ tik] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————tick21 tikken♦voorbeelden:¶ what makes someone/something tick • wat het geheim is van iemand/iets, wat iemand drijft/wat het in beweging houdtII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 ticking
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский