-
1 aus der Tür treten
aus der Tür treten -
2 es klopft an der Tür
-
3 im Rahmen der Tür stehen
im Rahmen der Tür stehenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > im Rahmen der Tür stehen
-
4 mit der Tür ins Haus fallen
mit der Tür ins Haus fallenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > mit der Tür ins Haus fallen
-
5 vor der Tür stehen
vor der Tür stehen -
6 Tür
〈v.; Tür, Türen〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 überall offene Türen finden • overal (gretig) gehoor vinden, overal welkom zijn〈 informeel〉 ach, du kriegst die Tür nicht zu! • goeie genade!, lieve hemel!Tür zu! • (de) deur dicht!an die Tür gehen • naar de deur gaan, lopenaus der Tür treten • de deur uitkomenbei, hinter verschlossenen Türen • achter gesloten deurendurch die Tür treten • door, via de deur (naar binnen, buiten) komenvor die Tür gehen • buitenkomen, naar buiten gaannicht vor die Tür kommen • het huis niet uitkomenjemanden vor die Tür setzen 〈 ook figuurlijk〉 • iemand de deur uitzetten, iemand eruit gooienden Kopf zur Tür (herein)stecken • het hoofd om de deur stekenjemanden zur Tür hinausbefördern, hinauswerfen • iemand eruit gooien, buitengooien〈 informeel〉 zwischen Tür und Angel • inderhaast, in de gauwigheid -
7 der Tag der offenen Tür
-
8 Tag der offenen Tür
-
9 tag der offenen tür
open dag -
10 treten
treten♦voorbeelden:1 (bitte,) treten Sie näher! • komt u maar!ans Fenster treten • aan het raam komen, naar het raam lopenauf den Balkon treten • op het balkon komen, het balkon betredenaus dem Haus, der Tür treten • het huis, de deur uitkomendurch die Tür treten • door, via de deur (naar binnen, buiten) komenhinter eine Säule treten • achter een pilaar gaan staanhinter die Wolken treten • achter de wolken verdwijnenin sein 40. Jahr treten • zijn 40e (jaar) ingaanin Verhandlungen treten • in onderhandeling tredenins Zimmer treten • de kamer binnenkomen, betredennach hinten treten • (een paar passen) achteruitgaaner trat neben mich • hij kwam naast me staanvor den Spiegel treten • voor de spiegel gaan staaner trat zu mir • hij kwam naar me toezwischen die Streitenden treten • tussen de strijdende, ruziënde partijen in gaan staan〈 figuurlijk〉 es darf nichts zwischen dich und mich treten • er mag niets tussen jou en mij in komengegen die Tür treten • tegen de deur schoppen, trappen〈informeel; figuurlijk〉 nach oben buckeln, nach unten treten • naar boven likken, naar onderen trappen3 in einen Verein treten • tot een vereniging toetreden, lid worden van een verenigingII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 treden, bespringen 〈 mannelijke vogel〉♦voorbeelden:1 die Bremse, Pedale treten • op de rem, pedalen trappen3 einen Elfmeter treten • een penalty, strafschop nemen -
11 Holz
Holz1〈o.; Holzes, Hölzer〉♦voorbeelden:an Holz klopfen • (iets) afkloppender Baum steht gut im Holz • de boom ziet er goed uit〈 spreekwoord〉 Dummheit und Stolz wachsen auf einem Holz • domheid en hoogmoed groeien op dezelfde stam————————Holz2〈o.; meervoud Holz〉 〈 sport en spel〉♦voorbeelden: -
12 klopfen
klopfen♦voorbeelden:der Specht klopft • de specht hamertes klopft an der Tür • er wordt aan de deur gekloptans Fenster klopfen • op de ruit tikken -
13 Rahmen
Rahmen〈m.; Rahmens, Rahmen〉4 〈 figuurlijk〉kader, bestek♦voorbeelden:aus dem Rahmen fallen • niet in het kader passen, uit de toon vallenim Rahmen des Möglichen • binnen de grenzen van het mogelijkeim Rahmen (von) • in het kader (van) -
14 lehnen
lehnen♦voorbeelden:nicht aus dem Fenster lehnen! • niet uit het raam hangen, leunen!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 er lehnte den Kopf an, gegen meine Schulter • hij legde zijn hoofd, leunde met zijn hoofd op mijn schouder♦voorbeelden:1 sie lehnte sich an seine Schulter • zij leunde op zijn schouder, tegen zijn schouder aan -
15 an
an1〈voorzetsel + 3,4〉1 aan, op ⇒ (tot) bij, tegen2 op ⇒ in, met♦voorbeelden:am Fenster stehen • bij het raam staanjemanden an der, die Hand nehmen • iemand bij de hand nemenFrankfurt am Main • Frankfurt aan de Mainan Ort und Stelle • ter plaatseetwas an seinen Platz stellen • iets op zijn plaats zettensich an den Schrank lehnen • tegen de kast leunenan jener Stelle • op die plaatsetwas an die Tafel schreiben • iets op het bord schrijvensich an den Tisch setzen • aan tafel plaatsnemender Ort, an dem er wohnte • de plaats waar hij woondebis an den Rhein • tot aan de Rijnam Ufer entlang gehen • langs de oever gaan, lopenan … vorbei, vorüber • langs … heener ging an mir vorbei, vorüber • hij passeerde mijam Ende des Jahres • aan, op het einde van het jaaram Montag • op maandag, 's maandagsam 2. Juni • op 2 juni, de tweede junian Ostern • met Pasenein Schreiben an mich • een schrijven aan mij (gericht)der Tag, an dem es geschah • de dag waarop dat gebeurdebis an seinen letzten Tag • tot de laatste dag toe5 Mangel, Überfluss an Rohstoffen • gebrek, overvloed aan grondstoffenarm, reich an Nährstoffen • arm, rijk aan voedingsstoffengesund an Leib und Seele • gezond naar lichaam en ziel6 an Krücken gehen • met, op krukken lopenKopf an Kopf stehen • op elkaar gepakt staanTür an Tür wohnen • naast elkaar wonenam besten, meisten, schönsten • het best, het meest, het mooist, op zijn mooistetwas an sich 〈 3e naamval〉 haben • iets als typische eigenschap hebben, iets over zich hebbenan sich halten • zich beheersenes ist nichts an dem • het klopt niet, daar is niets van aanjetzt ist es an dir, zu handeln • nu is het jouw beurt, taak te handelenan dem Roman ist nicht viel (dran) • die roman is niet veel zaaksdas Haus an sich ist schön • het huis op zichzelf is mooian (und für) sich hat er Recht • in de grond, eigenlijk heeft hij gelijk————————an2〈 bijwoord〉4 〈 bij telwoorden〉ongeveer, circa♦voorbeelden:1 Scheinwerfer an! • lichten aan!an sein • aan zijn, aan staan, ingeschakeld zijn3 an Köln, Köln an: 13.20 • aankomst in Keulen: 13.20von Anfang an • vanaf het beginvon Jugend, Kindheit an • van kindsbeen af -
16 Tag
〈m.; Tag(e)s, Tage〉♦voorbeelden:seine großen Tage haben • grootse dagen belevenguten Tag! • (goeden)dag!den lieben langen Tag • de godganse(lijke) dageines schönen Tages • op een goeie dagdie Tage nehmen ab, zu • de dagen korten, lengenjemandem den Tag stehlen • op iemands (kostbare) tijd beslag leggenden Tag totschlagen • de tijd dodenalle acht Tage • om de acht dagendieser Tage • (een) dezer dagenjeden zweiten Tag • om de andere dag, om de twee dagenam Tag(e) • overdagspät am Tag • laat op de dagam folgenden, nächsten Tag, am Tag(e) darauf • de volgende dag, de dag daaropan den Tag kommen, treten • aan het licht komenviel Mut an den Tag legen • veel moed aan de dag leggenauf seine alten Tage • op zijn oude dagauf den Tag (genau) • (precies) op de dag zelfaus fernen Tagen • uit het verre verledenbei Tage besehen • op de keper beschouwdbis in den Tag hinein schlafen • een gat in de dag slapenTag für Tag • dag na dagbis in unsere Tage • tot op onze dagenin den Tag hinein leben • van de ene dag in de andere levenin seinen jungen Tagen • in zijn jonge jareneinen Tag nach dem anderen • dag aan dagden Tag über • overdageinen Tag um den anderen • om de andere dagTag um Tag verging • dag na dag verstreekunter Tags • overdagKohle zu Tag fördern • kolen delveneines Tages • op een dag, op zekere dagewig und drei Tage • een eeuwigheidein Unterschied wie Tag und Nacht • een verschil van dag en nacht〈 spreekwoord〉 es ist noch nicht aller Tage Abend • wat niet is, kan nog komen -
17 führen
führen1 leiden, de leiding hebben ⇒ vooraan staan2 voeren, leiden♦voorbeelden:nach Punkten führen • op punten leidendas Rennen führt über 800 Meter • de wedstrijd gaat over 800 meterII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 hanteren, gebruiken6 houden, uitoefenen♦voorbeelden:die Kinder spazieren führen • met de kinderen gaan wandeleneinen Hund an der Leine führen • een hond aan de leiband houdenein Gebäude in die Höhe führen • een gebouw optrekkenmeine Reise führte mich nach Amerika • mijn reis bracht mij naar Amerikaein großes Haus führen • een luxueus leven leideneine Straße bis an die Grenze führen • een straat tot aan de grens doortrekken5 einen Artikel führen • een artikel hebben, verkopender Fluss führt Hochwasser • de rivier heeft een hoge waterstanddie Leitung führt keinen Strom • er zit geen stroom op de leidingder Zug führt einen Schlafwagen • de trein heeft een slaapwagenetwas bei, mit sich führen • iets bij zich hebbenAusflüge im Programm führen • uitstapjes in zijn programma (opgenomen) hebbenan erster Stelle (in einer Liste) geführt werden • op de eerste plaats staan (in een lijst)8 ein Flugzeug, einen Wagen führen • een vliegtuig, een auto besturen♦voorbeelden: -
18 auffliegen
auffliegen♦voorbeelden:der Schwindel ist aufgeflogen • de zwendel is ontdektder Verein ist aufgeflogen • de vereniging is uiteengevalleneine Konferenz auffliegen lassen • een conferentie laten mislukken -
19 jeder
jeder1 〈 bijvoeglijk〉ieder, elk♦voorbeelden:1 Dinge jeder Art • dingen van allerlei aard, allerlei dingenjedes Mal • telkens, elke, iedere keerjede fünf Minuten • om de 5 minutenjeden zweiten Tag • om de andere dag, om de twee dagenzu jeder Zeit • te allen tijde〈 formeel〉 ein jeder • eenieder, iedereen〈 spreekwoord〉 jeder ist sich selbst der Nächste • ieder is zichzelf het naast; het hemd is nader dan de rok -
20 zu
zu1〈 bijwoord〉1 te2 dicht, gesloten♦voorbeelden:zu viel (des Guten) • te veel (van het goede)ich krieg zu viel! • nou ben ik het zat!zu wenig • te weinig¶ mach zu! • schiet op!————————zu2〈voorzetsel + 3〉1 〈 van plaats〉aan, bij, in, naar4 〈m.b.t. tot hoeveelheden, aantallen〉met, voor5 〈 in verbindingen〉met, op, voor♦voorbeelden:zu Hause • thuisGasthof ‘Zur Krone’ • hotel-restaurant ‘De Kroon’zu Wasser, zu Lande und in der Luft • te land, ter zee en in de luchtzur Rechten • aan de rechterhandzu Boden fallen • op de grond vallenzum Arzt, Bahnhof gehen • naar de dokter, het station gaanzu Tisch gehen • aan tafel gaanzur Tür hinausgehen • de deur uitgaanZucker zum Tee nehmen • suiker bij, in de thee nemendieses Hemd passt zu der Hose • dit hemd past bij de broekzu allem Ja sagen • op alles ja zeggensich zu jemandem setzen • bij iemand gaan zittendie Nacht vom Freitag zum Samstag • de nacht van vrijdag op zaterdagzu Weihnachten • met Kerstmiszur Zeit Luthers • ten tijde, in de tijd van Lutherzurzeit, 〈 oude spelling〉zur Zeit ist das Wetter schön • op het ogenblik, momenteel is het mooi weerzu Fuß • te voetzu hunderten, Hunderten • met honderden tegelijkdas Kilo zu zwei Mark • twee mark de kilozum zweiten Mal • voor de tweede keerSpielstand zwei zu eins • stand 2-1zum größten Teil • voor het grootste deelzu dritt • met z'n drieënzum Scherz • voor de grapzu diesem Zweck • met dit doelzu Geld kommen • aan geld komenzu Wort kommen • aan het woord komen————————zu3〈 voegwoord〉1 te♦voorbeelden:da ist nichts zu machen • daar valt niets aan te doen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
vor der Tür — vor der Tür … Deutsch Wörterbuch
Hinter der Tür — ist ein Kurzfilm unter der Regie von Neco Celik ( Urban Guerillas , Alltag ). Produziert wurde der Film 2004 vom Berliner Produzenten und Schauspieler Erhan Emre (36Pictures). Hinter der Tür hatte im selben Jahr bei den Hofer Filmtagen… … Deutsch Wikipedia
Draußen vor der Tür — ist ein Drama des deutschen Schriftstellers Wolfgang Borchert, das er innerhalb von acht Tagen niederschrieb. Der Entstehungszeitraum wird zwischen Herbst 1946 und Januar 1947 angenommen. Am 13. Februar 1947 wurde es erstmals als Hörspiel vom… … Deutsch Wikipedia
Draussen vor der Tür — Draußen vor der Tür (Untertitel: „Ein Stück, das kein Theater spielen und kein Publikum sehen will“) ist ein Werk von Wolfgang Borchert. Inhaltsverzeichnis 1 Entstehung und Bearbeitungen 2 Die Personen 3 Ort der Handlung 4 Inhalt 4.1 … Deutsch Wikipedia
Draußen vor der Tur — Dehors devant la porte ██████████ … Wikipédia en Français
Draußen vor der Tür — Dehors devant la porte ██████████ … Wikipédia en Français
Ein Ehemann vor der Tür — Werkdaten Titel: Ein Ehemann vor der Tür Originaltitel: Un Mari à la Porte Form: Operette Musik: Jacques Offenbach Libretto … Deutsch Wikipedia
Ein Mann steht vor der Tür — ist ein Hörspiel von Brigitte Reimann und Siegfried Pitschmann aus dem Jahr 1960. Die Autoren hatten, als sie den hinteren Klappentext zur Buchausgabe verfassten, bereits ein knappes Jahr am Handlungsort gelebt. Inhaltsverzeichnis 1 Inhalt 2 Form … Deutsch Wikipedia
Draußen vor der Tür — I Draußen vor der Tür Dies ist der Titel eines Theaterstücks von Wolfgang Borchert (1921 1947) mit dem Untertitel »Ein Stück, das kein Theater spielen und kein Publikum sehen will«, das 1947 zunächst als Hörspiel gesendet und später als »Liebe… … Universal-Lexikon
Vor der Tür stehen — Wenn ein Ereignis vor der Tür steht, steht es unmittelbar bevor: Weihnachten stand vor der Tür und sie hatte noch kein einziges Geschenk … Universal-Lexikon
Mit der Tür ins Haus fallen — Die umgangssprachliche Wendung bedeutet »ein Anliegen ohne Umschweife, [allzu] unvermittelt vorbringen«: Es tut mir leid, dass ich gleich mit der Tür ins Haus falle, aber ich brauche den Betrag ganz dringend … Universal-Lexikon