-
1 zorgeloos
1 [zonder zorg; luchthartig] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 insouciant; 〈 bijwoord〉 de manière insouciante♦voorbeelden:zorgeloos te werk gaan • procéder avec nonchalance -
2 zorgeloos
-
3 zorgeloos
беззаботный; беспечный; халатный; жить себе припеваючи* * ** * *прил.общ. беззаботный, невнимательный, безмятежный, беспечный, неаккуратный, нерадивый -
4 zorgeloos
adj. careless, happy go lucky, carefree, improvident, nonchalant, reckless--------adv. carelessly -
5 zorgeloos
tembel adj -
6 zorgeloos in alles zijn
zorgeloos in alles zijn -
7 zorgeloos te werk gaan
-
8 een zorgeloos bestaan
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een zorgeloos bestaan
-
9 een zorgeloos mens
een zorgeloos mens -
10 bezbrizan
zorgeloos -
11 беззаботный
zorgeloos -
12 беспечный
zorgeloos -
13 happy go lucky
zorgeloos, blij, vrolijk -
14 airy
-
15 blithe
adj. vreugdevol, blij; zorgeloos, onbezorgd1 vreugdevol ⇒ monter, blij -
16 carefree
adj. zorgeloos; vrij; zonder enige zorgencarefree -
17 improvident
-
18 insouciant
adj. zorgeloos, onverschillig[ insoe:siənt] 〈zelfstandig naamwoord: insouciance〉 -
19 sporty
adj. schreeuwerig, opvallend; sportief; zorgeloos, vrolijk, nonchalant -
20 insouciant
insouciant [ẽsoesjã]1 zorgeloos ⇒ onbezorgd, onbekommerd♦voorbeelden:adj1) zorgeloos, onbekommerd2) lichtzinnig
Страницы