-
1 reflect
v. terugkaatsen; weerspiegelen; weergeven; nadenken; weerkaatsen[ riflekt]♦voorbeelden:1 he reflected that … • hij bedacht dat …→ reflect upon reflect upon/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the sunlight was reflected from the water • het zonlicht werd teruggekaatst door het waterreflect credit (up)on • tot eer strekken van -
2 image
n. beeld; evenbeeld; idee; beeltenis--------v. Beeld, afbeelding; voorstelling; evenbeeldimage1[ immidzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beeld ⇒ afbeelding, voorstelling♦voorbeelden:3 he's the (very/spitting) image of his father • hij lijkt (sprekend/als twee druppels water) op zijn vader————————image2〈 werkwoord〉 -
3 mirror
n. spiegel; weerkaatsing--------v. weerspiegelen, weerkaatsenmirror1[ mirrə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————mirror2〈 werkwoord〉1 (weer/af)spiegelen ⇒ weerkaatsen -
4 to reflect
reflecterenterugkaatsenweergevenweerkaatsenweerspiegelen
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский