-
1 uittrappen
1 [uitdoen] quitter d'un coup de pied2 [doven] éteindre avec le pied♦voorbeelden:1 [(de bal) door een uittrap in het spel brengen] remettre (le ballon) en jeu2 [uit het speelveld trappen] taper, botter (le ballon) en touche -
2 uittrappen
1 [uitdoen] kick off2 [doven] stamp/tread out♦voorbeelden:1 [(de bal) door een uittrap in het spel brengen] kick (the ball) into play, take a goal kick1 [uit het speelveld trappen] put out of play/into touch/over the line -
3 uittrappen
затоптать* * *гл.1) общ. высаживать, затаптывать (огонь, искру и т.п.), выбивать (ногой)2) спорт. забить первый удар в аут -
4 iemand het huis uittrappen
iemand het huis uittrappenficher qn. dehors -
5 zijn schoenen uittrappen
zijn schoenen uittrappen -
6 vuur uittrappen
vuur uittrappenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > vuur uittrappen
-
7 uitschoppen
→ link=uittrappen uittrappen I 0.1 -
8 выбивать
vgener. afkloppen, afstempelen, kloppen, uitkloppen, uitrijden (колею), uitschieten (выстрелом), uitslaan, uitslaan (о пламени), uitstoten (стёкла и т.п.), instoten (дверь и т.п.), slaan (медаль), uitschudden, uittrappen (ногой) -
9 высаживать
vgener. aanzetten (на берег), landen, uittrappen, uitzetten, afzetten (пассажира), bepoten (растения), ontschepen, uitplanten (растения), uitpoten (растения), verspenen (растения) -
10 забить первый удар в аут
vsports. uittrappenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > забить первый удар в аут
-
11 затаптывать
vgener. omtrappen, uittrappen (огонь, искру и т.п.), neertrappen, vertrappen, vertreden -
12 tread out the fire
tread out the fire -
13 tread
n. tred, schrede, stap; trede; zool, loopvlak--------v. betreden, trappen, stappentread1[ tred] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 tred ⇒ pas, gang♦voorbeelden:1 a heavy tread • een zware stap/gang————————tread21 treden ⇒ stappen, lopen, wandelen♦voorbeelden:tread in the mud • in de modder trappendon't tread on the grass • niet op het gras lopenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betreden ⇒ bewandelen, begaan♦voorbeelden:tread the soil • de aarde aanstampentread out the fire • het vuur uittrappentread mud into the carpet • modder in het tapijt trappen -
14 выбивать
vgener. afkloppen, afstempelen, kloppen, uitkloppen, uitrijden (колею), uitschieten (выстрелом), uitslaan, uitslaan (о пламени), uitstoten (стёкла и т.п.), instoten (дверь и т.п.), slaan (медаль), uitschudden, uittrappen (ногой) -
15 высаживать
vgener. aanzetten (на берег), landen, uittrappen, uitzetten, afzetten (пассажира), bepoten (растения), ontschepen, uitplanten (растения), uitpoten (растения), verspenen (растения) -
16 забить первый удар в аут
vsports. uittrappen -
17 затаптывать
vgener. omtrappen, uittrappen (огонь, искру и т.п.), neertrappen, vertrappen, vertreden -
18 huis
♦voorbeelden:huis noch haard hebben • n'avoir ni feu ni lieuhet huis des Heren • la maison du Seigneurhet huis alleen hebben • être seul à la maisoneen eigen huis hebben • être propriétaire d'une maisonvan goeden huize komen • 〈 van goede familie〉 être de bonne famille; 〈 figuurlijk, van personen〉 ±s'y connaîtrehet Koninklijk Huis • la Maison royaleopen huis houden • organiser une journée portes ouvertesmen zou huizen op hem bouwen • on lui donnerait le bon Dieu sans confession〈 figuurlijk〉 zijn eigen huis opeten • devoir mon capital avant de pouvoir faire appel à l'aide socialeiemand het huis uittrappen • ficher qn. dehorsiemand het huis uitzetten • mettre qn. à la portehuis aan huis verkopen • faire du porte à porteaan huis bezorgen • livrer à domicileeen huis in een rij • une maison mitoyenneiets in huis hebben • avoir des provisionsheel wat in huis hebben • avoir beaucoup de capacitésik ga naar huis • je rentre (chez moi)het is niet om over naar huis te schrijven • ça ne casse riennaar huis schrijven • écrire à sa familleeen huis van drie verdiepingen • une maison à trois étagesik kom van huis • je viens de chez moieen tweede huis • une résidence secondairedat staat zo vast als een huis • cela ne fait aucun doute→ link=kind kind -
19 abschlagen
abschlagenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben/sein〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 〈 sport en spel〉uitslaan, uittrappen♦voorbeelden:1 neerslaan, zich afzetten -
20 austreten
austreten2 uittreden, vrijkomen ⇒ ontsnappen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 plattrappen, platlopen, banen♦voorbeelden:4 einen Pfad austreten • een pad plattreden, banen
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский