-
1 uitoefening
1 exercise 〈 controle, macht, recht〉 ⇒ 〈 macht ook〉 exertion, practice 〈 beroep, kunst〉, performance 〈 plicht〉, discharge 〈 plicht〉, conduct 〈 zaken〉♦voorbeelden:1 de uitoefening van macht • the exercise/exertion of powerin de uitoefening van zijn ambt • in the performance/discharge/exercise of his dutiesongevallen tijdens de uitoefening van het beroep • accidents sustained in the course of one's work, occupational accidents -
2 uitoefening
исполнение; осуществление* * *сущ.общ. занятие, исполнение, использование, выполнение -
3 uitoefening
n. exercise, practice, prosecution -
4 uitoefening
practice -
5 de uitoefening van macht
de uitoefening van machtthe exercise/exertion of powerVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de uitoefening van macht
-
6 een ambtenaar belemmeren in de uitoefening van zijn ambt
een ambtenaar belemmeren in de uitoefening van zijn ambtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een ambtenaar belemmeren in de uitoefening van zijn ambt
-
7 in de uitoefening van zijn ambt
in de uitoefening van zijn ambtin the performance/discharge/exercise of his dutiesVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in de uitoefening van zijn ambt
-
8 in de uitoefening van zijn beroep
in de uitoefening van zijn beroepVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in de uitoefening van zijn beroep
-
9 ongevallen tijdens de uitoefening van het beroep
ongevallen tijdens de uitoefening van het beroepaccidents sustained in the course of one's work, occupational accidentsVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ongevallen tijdens de uitoefening van het beroep
-
10 exercice
exercice [egzersies]〈m.〉♦voorbeelden:faire l'exercice • exercerenentrer en exercice • zijn ambt aanvaardendans l'exercice de ses fonctions • in de uitoefening van zijn functieen exercice • in functie, fungerendm1) oefening2) uitoefening3) bekleding [ambt] -
11 выполнение
ngener. implementatie, kwijting (обязательства, поручения, задачи и т.п.), waarneming, nakoming, naleving, prestatie, tenuitvoerbrenging, tenuitvoerlegging, uitoefening, uitvoering, vervulling -
12 занятие
ngener. dienstverband, beroep, bezetting, uitoefening, beoefening, bestaansmiddel, betrekking, bezigheid, emplooi, occupatie, werkzaamheid -
13 исполнение
ngener. implementatie, voltrekking, prestatie, uitoefening, uitvoer, verrichting, vertoning, voldoening, betrachting, nakoming, naleving, (приказа) opvolging, tenuitvoerbrenging, tenuitvoerlegging, uitvoering, vervulling -
14 использование
n1) gener. aanwending, emplooi, uitoefening, waarneming, besteding, gebruik, gebruikmaking, uitbuiting -
15 exertion
-
16 exercised power
macht uitoefening -
17 terrorization
n. uitoefening van schrikbewind, terrorisering -
18 gouvernement
gouvernement [goevernəmã]〈m.〉1 regering ⇒ bestuur, bewind, gezag♦voorbeelden:pouvoir du gouvernement • regeringsmachtgouvernement absolu • alleenheerschappijgouvernement impérial • keizerlijke regeringgouvernement local • plaatselijk bestuurgouvernement monarchique • eenhoofdige regeringprendre en main le gouvernement d'un pays • de regering van een land overnemenfaire tomber le gouvernement • de regering ten val brengenmregering, bewind -
19 pratique
pratique1 [praatiek]〈v.〉1 praktijk ⇒ ervaring, oefening, vaardigheid2 be-, uitoefening ⇒ (het) beoefenen3 toepassing ⇒ aanwending, gebruik5 handelwijze ⇒ manier van doen, praktijk♦voorbeelden:en pratique • in de praktijk, in werkelijkheid3 mettre en pratique • in praktijk brengen, toepassen4 pratique religieuse • kerkgang, naleving van godsdienstplichten————————pratique2 [praatiek]1 praktisch ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 bruikbaar, op de praktijk gericht ⇒ 〈 bijwoord ook〉 in de praktijk, in werkelijkheid♦voorbeelden:→ travail1. f1) praktijk2) toepassing3) naleving4) gebruik, gewoonte2. adj1) praktisch2) bruikbaar3) handig -
20 service
service [servies]〈m.〉1 dienst ⇒ dienstplicht, -tijd, -uitvoering♦voorbeelden:faire son service (militaire) • zijn dienstplicht vervullenoffrir ses services • zijn goede diensten aanbiedenprendre son service • in dienst gaan, zijn werkzaamheden beginnenrendre service à qn. • iemand een dienst bewijzenrendre (des) service(s) • dienst doen, van dienst zijn, te pas komenà votre service! • tot uw dienst!entrer au service de qn. • in iemands dienst tredense mettre au service de qc., de qn. • zich in dienst van iets, iemand stellenêtre de service • dienst doen, hebben, de week hebbenpompier de service • dienstdoende brandweermanentrer en service • in gebruik genomen wordenmettre qc. en service • iets in gebruik stellenêtre en service commandé • bezig zijn met de uitoefening van een diensttaakmettre qc. hors (de) service • iets buiten gebruik stellenêtre à cheval sur le service • een dienstdoener, dienstklopper zijn2 service après-vente • serviceafdeling, klantenservicechef de service • hoofd van dienst, afdelingschefservice d'ordre • ordebewakingsdienstservice de ramassage • ophaaldienstservice de réanimation • intensive careservice des urgences • eerstehulpdienstservice conversationnel • babbelboxservice social • afdeling welzijnszakenservices sociaux • (instellingen voor) maatschappelijk werksociété de service • dienstverlenende ondernemingservice compris • inclusief, bediening(sgeld) inbegrepenservice non compris • exclusief, zonder bediening(sgeld)faire le service • (de gasten) bedienenservice à thé • theeserviesm1) dienst2) bediening3) servies4) eredienst [religie]5) service [sport]
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Африкаанс
- Нидерландский
- Русский
- Французский
uitoefening
Страницы