-
1 uitlopen
cabaDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > uitlopen
-
2 to feed out
uitlopen -
3 to taper off
uitlopen -
4 получаться
uitlopen, als resultaat hebben, uitvallen ; terechtkomen, lukken, van iets komen -
5 получиться
uitlopen, als resultaat hebben, uitvallen ; terechtkomen, lukken, van iets komen -
6 распускаться
uitlopen, opengaan ; losgaan ; ladderen, stukgaan ; uit de band springen, zich verwennen -
7 распуститься
uitlopen, opengaan ; losgaan ; ladderen, stukgaan ; uit de band springen, zich verwennen -
8 сыпаться
uitlopen, neervallen -
9 put forth
uitlopen (v. plant), uitbotten; aanwenden, gebruiken, uitoefenen; in omloop brengen; voortbrengen (v. plant); verkondigen (v. theorie)put forth〈 formeel〉♦voorbeelden: -
10 to open into
uitlopenuitmonden -
11 to wear away
uitlopenuitslijten -
12 auslaufen
auslaufen1 uit-, weg-, leeglopen4 aflopen, ten einde lopen, eindigen♦voorbeelden:böse auslaufen • slecht aflopen1 zich door wandelen, lopen ontspannen -
13 déboucher
déboucher [deeboesĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v1) opduiken3) ontstoppen [leiding]4) ontkurken [fles]2. se débouchervniet meer verstopt zijn [leiding] -
14 burgeon
v. Uitbotten, uitlopen[ bə:dzjən] 〈formeel; plantkunde〉1 (doen) uitbotten ⇒ (doen) uitlopen, (doen) uitkomen; 〈 figuurlijk〉 (doen) ontluiken, als een paddestoel uit de grond (doen) schieten -
15 eventuate
v. aflopen, uitlopen (op); gebeuren1 aflopen ⇒ uitdraaien, uitlopen♦voorbeelden:1 eventuate well/ill • goed/slecht aflopenhis illness eventuated in death • zijn ziekte had de dood tot gevolg -
16 run out
run out♦voorbeelden:¶ run out on someone/something • iemand/iets in de steek latenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
17 sprout
n. spruitje, scheut; jongen (slang)--------v. (uit)spruiten, uitlopen, opschieten; doen uitspruiten of opschietensprout1[ spraut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 spruit ⇒ loot, scheut————————sprout2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 effiler
effiler [effielee]2 dun laten uitlopen ⇒ spits, taps laten toelopen1. v1) uitrafelen2. s'effilerv -
19 вести
v1) gener. (образ жизни) leiden, besturen (машину, судно), lopen (h, z) (о дороге), nieuws, stieren (судно), sturen (судно), toeleiden, uitlopen (naar, op-ê), voeren -
20 впадать
v
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Датский
- Нидерландский
- Пенджабский
- Русский
- Турецкий
- Французский