-
61 round-trip
-
62 single
adj. enkel; eenpersoons-; alleenstaand; vrijgezel; ongetrouwd; voor één persoon (kamer, etc.); van vrijgezellen; gescheiden--------n. vrijgezel, ongehuwd; enkele reisje-kaartje; eenpersoons (kamer); "single" (kleine grammofoonplaat of disk); eenzaam, alleen--------v. uitkiezen, uitpikkensingle1[ singgl]5 〈 informeel〉bankbiljet van één dollar/pondII 〈 meervoud〉————————single2♦voorbeelden:single flower • enkelvoudige bloemII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 enig♦voorbeelden:2 in single file • in/op één rij, allemaal achter elkaarnot a single man helped • niet één man hielp¶ in single file • achter elkaar (in de rij), in ganzenmars -
63 split
adj. gesplitst; gespleten; gescheiden (mening, etc)--------n. spleet; scheuring; scheur; bananasplit (ijssoort); halve fles drank--------v. splijten; splitsen; verdelen; delen; scheuren; weggaansplit1[ split]2 deel ⇒ gedeelte, aandeelIII 〈meervoud; the〉1 spagaat♦voorbeelden:————————split2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈→ Sporttermen: American footballSporttermen: American football/〉♦voorbeelden:split pea • spliterwtsplit pin • splitpensplit second • onderdeel van een seconde, flitssplit shift • gebroken dienst〈 Amerikaans-Engels, voornamelijk politiek〉 split ticket • gesplitste stem 〈 stem uitgebracht op kandidaten van verschillende partijen〉————————split3♦voorbeelden:♦voorbeelden:split up into groups • (zich) in groepjes verdelen -
64 straight
adj. recht; eerlijk; in orde; puur--------adv. recht; eerlijk, in orde--------n. rechte eind (v. renbaan); eerlijkheidstraight1[ street] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————straight2〈bijvoeglijk naamwoord; straightness〉3 open(hartig) ⇒ eerlijk, recht door zee4 strak ⇒ in de plooi, correct5 ordelijk ⇒ geordend, netjes6 direct ⇒ rechtstreeks, zonder voorbehoud♦voorbeelden:straight whisky • whisky puurkeep (someone) to the straight and narrow path • (iemand) op het rechte pad houden5 get this straight • knoop dit even goed in je oren, begrijp me goedput/set the facts/record straight • alle feiten op een rijtje zettenset someone straight about something • iemand de ware toedracht over iets meedelen————————straight3〈 bijwoord〉1 rechtstreeks ⇒ meteen, zonder omwegen♦voorbeelden:tell someone straight out • iemand iets vierkant in zijn gezicht zeggenthink straight • helder denkenstraight away/off • onmiddellijk
См. также в других словарях:
ticket — [ tikɛ ] n. m. • tiket 1727; mot angl., de l a. fr. estiquet « billet de logement » XVe→ étiquette 1 ♦ Billet, rectangle de carton, de papier, donnant droit à un service, à l entrée dans un lieu, etc. Ticket de bagages (Ch. de fer ⇒ bulletin ). « … Encyclopédie Universelle
Ticket T — Ticket t+ Article principal : Tarification des transports en commun d Île de France. Le ticket t+ est le plus simple des titres de transport en Île de France. Créé par une délibération du conseil d administration du Stif du… … Wikipédia en Français
Ticket T+ — Article principal : Tarification des transports en commun d Île de France. Le ticket t+ est le plus simple des titres de transport en Île de France. Créé par une délibération du conseil d administration du Stif du 6 juin 2007, il… … Wikipédia en Français
Ticket — Tick et, n. [F. [ e]tiquette a label, ticket, fr. OF. estiquette, or OF. etiquet, estiquet; both of Teutonic origin, and akin to E. stick. See {Stick}, n. & v., and cf. {Etiquette}, {Tick} credit.] A small piece of paper, cardboard, or the like,… … The Collaborative International Dictionary of English
Ticket — may refer to: Ticket (admission), a card or slip of paper used to gain admission to a location or event Ticket (receipt), a card or slip of paper that designates one s position in a queue or ownership of an item to be picked up Ticket (election) … Wikipedia
Ticket — Tick et, v. t. [imp. & p. p. {Ticketed}; p. pr. & vb. n. {Ticketing}.] 1. To distinguish by a ticket; to put a ticket on; as, to ticket goods. [1913 Webster] 2. To furnish with a tickets; to book; as, to ticket passengers to California. [U. S.]… … The Collaborative International Dictionary of English
ticket — [tik′it] n. [aphetic < obs. Fr etiquet (now étiquette)] 1. Obs. any note, memorandum, voucher, etc. 2. a printed card or piece of paper that gives a person a specified right, as to attend a theater, ride on a train, claim a purchase, etc. 3. a … English World dictionary
Ticket — Sn Fahrkarte, Eintrittskarte erw. fremd. Erkennbar fremd (18. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus ne. ticket, dieses aus afrz. estiquet, zu afrz. estiquier, estequier hineinstecken , das germanischer Herkunft ist. Gemeint ist also zunächst ein Anhänger … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Ticket — »Fahrschein (besonders für Flug und Schiffsreisen); Eintrittskarte«: Das Wort wurde bereits im 18. Jh. aus engl. ticket »Berechtigungsschein, Nachweiskarte; Wettschein« entlehnt. Erst im 20. Jh. wurde es im Sinne von »Fahrschein« und… … Das Herkunftswörterbuch
ticket — ► NOUN 1) a piece of paper or card giving the holder a right to admission to a place or event or to travel on public transport. 2) an official notice of a traffic offence. 3) a label attached to a retail product, giving its price, size, etc. 4)… … English terms dictionary
ticket — n mark, brand, stamp, label, tag (see under MARK vb) ticket vb *mark, brand, stamp, label, tag Analogous words: affix, attach, *fasten: append, *add … New Dictionary of Synonyms