-
1 wear
slijtage -
2 wear and tear
-
3 wearout-failure period
slijtage- en storingsperiode -
4 wear
n. dracht; het gedragen worden; kledingstuk; kleding; lompen; slijtage; sterkte--------v. aanhebben, dragen; uitgaan; volhouden; uitdragenwear1[ weər] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 slijtage♦voorbeelden:→ worse worse/————————wear2♦voorbeelden:the week wears to its end • de week loopt (langzaam) ten einde1 verslijten ⇒ (af)slijten, uitslijten♦voorbeelden:you've worn holes in your elbows • je ellebogen zijn versleten/door♦voorbeelden:wear a smile • glimlachen4 they won't wear it • zij nemen/pikken het niet (langer) -
5 attrition
n. door natuurlijk verloop verminderen,slijtage; vermoeiendattrition1[ ətrisjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 af/uitslijting door wrijving♦voorbeelden:2 war of attrition • uitputtingsoorlog/slag3 the workforce will diminish through attrition • het personeelsbestand zal door natuurlijk verloop afnemen————————attrition2〈 werkwoord〉→ attrition out attrition out/ -
6 dilapidation
-
7 wastage
n. verspilling, verbruik, slijtage; afval[ weestidzj]♦voorbeelden: -
8 amortisation
n. amortiseren, delgen, slijtage -
9 detrition
n. slijtage door wrijving -
10 presbyacousia
n. hardhorendheid optredend bij oude mensen, berustend op slijtage v.h. binnenoor -
11 maximum wear allowable
toelaatbare slijtage -
12 permissible wear
toelaatbare slijtage
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский