-
1 overmeesteren
♦voorbeelden: -
2 overmeesteren
♦voorbeelden: -
3 overmeesteren
убрать; снять; охватить, одолеть; захватить, завладеть; одолевать, овладевать* * *(d)одолевать, овладевать* * *гл.общ. одолевать, осиливать, покорять -
4 overmeesteren
überwältigen -
5 overmeesteren
n. euchre--------v. overpower, master -
6 een stad door list overmeesteren
een stad door list overmeesterentake a city by stratagem/cunningVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een stad door list overmeesteren
-
7 iem. overmeesteren
jdn. überwältigen -
8 overmaster
-
9 envahir
envahir [ãvaa.ier]〈 werkwoord〉2 overstromen ⇒ overwoekeren, binnenstormen3 overweldigen ⇒ overmeesteren, overspoelen♦voorbeelden:3 le froid l'envahissait peu à peu • hij, zij raakte langzaam maar zeker door de kou bevangenv1) binnendringen, bezetten2) overstromen -
10 maîtriser
maîtriser [metriezee]1 zich meester maken van ⇒ overmeesteren, bedwingen♦voorbeelden:1. v 2. se maîtriserv -
11 одолевать
vgener. overvallen, vermannen, bevangen, overmannen, overmeesteren, overweldigen -
12 осиливать
vgener. overmeesteren -
13 покорять
v1) gener. dienstbaar maken, onderwerpen, overmeesteren, overweldigen, temmen, ten onder brengen, vermannen, veroyeren2) liter. ringelen -
14 master
adj. eerste-, hoofd-; heerser; expert, specialist; bedreven--------n. heer; heerser; meester, leraar; hoofd van de school; ; werkgever; ambachtsman; een (ouderwetse) erenaam van het jongste (mannelijke) lid van een voorname familie--------v. heersen over; beheersen; kundig zijn, bedreven zijnmaster1[ ma:stə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 origineel ⇒ matrijs; master(tape)♦voorbeelden:master of the house • heer des huizesmake oneself master of something • iets machtig wordenMaster of Ceremonies • ceremoniemeester————————master2————————master3〈 werkwoord〉 -
15 rush
n. drukte; haast; toeloop; bies--------v. rennen, vliegen; storten; zich haastenrush1[ rusj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 heftige beweging ⇒ snelle beweging; stormloop, grote vraag, toevloed♦voorbeelden:there is a rush for his latest novel • er is een grote vraag naar zijn laatste roman2 what's the rush? • vanwaar die haast?————————rush21 stormen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 meeslepen ⇒ haastig vervoeren, meesleuren♦voorbeelden:rush a bill through • een wetsontwerp erdoor jagen/haastig afhandelen -
16 emparer
emparer (s') (de) [ãpaaree]〈 werkwoord〉1 zich meester maken (van) 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ overmeesteren, bemachtigen, veroveren, in de wacht slepen -
17 одолевать
vgener. overvallen, vermannen, bevangen, overmannen, overmeesteren, overweldigen -
18 осиливать
vgener. overmeesteren -
19 покорять
v1) gener. dienstbaar maken, onderwerpen, overmeesteren, overweldigen, temmen, ten onder brengen, vermannen, veroyeren2) liter. ringelen -
20 kapen
1 [(een voertuig) overmeesteren en de inzittenden gijzelen] hijack
Страницы
- 1
- 2