-
1 boil over
overkoken; koken {van woede}boil over -
2 перекипать
vgener. overkoken -
3 убежать
vgener. uithollen, de wijk nemen, drossen, ontglippen, overkoken (при кипении), wegrennen, zich voortmaken, zijn biezen pakken -
4 уйти
v1) gener. overkoken, er tussenuit gaan2) liter. de aftocht blazen3) phras. (в отставку) zich biezen pakken -
5 boil
n. steenpuist; kookpunt--------v. kokenboil1[ bojl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:be at the boil • staan te koken————————boil21 (staan te) koken ⇒ het kookpunt bereiken, gekookt worden♦voorbeelden:1 the kettle is boiling • het (thee)water staat op/kooktboiling hot • kokend heetboil away • staan te koken (tot niets overblijft)boil down • inkoken〈 informeel〉 boil down to • neerkomen op (in het kort, in grote lijnen)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 koken ⇒ aan de kook brengen/houden♦voorbeelden: -
6 renverser
renverser [rãversee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ ne pas renverser! • deze kant boven!→ vapeur1. v2) omkeren3) omgooien4) omverwerpen2. se renverserv1) omvallen, omslaan -
7 le lait bout, il va renverser
le lait bout, il va renverserde melk kookt, ze zal zo overkokenDictionnaire français-néerlandais > le lait bout, il va renverser
-
8 überkochen
überkochen -
9 überwallen
überwallen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский