-
1 onverbiddelijk
2 [onweerspreekbaar] untempered♦voorbeelden:onverbiddelijk doorgaan met • press ahead withdaarin is hij onverbiddelijk • he is unrelenting in that respectII 〈 bijwoord〉1 [onvermijdelijk] unrelentingly♦voorbeelden:1 en daarop volgt dan onverbiddelijk dezelfde reactie • and that invariably provokes the same reaction -
2 onverbiddelijk
♦voorbeelden: -
3 onverbiddelijk
неумолимый; непреклонный; безусловный, несомненный* * *прил.общ. беспощадный, неумолимый -
4 onverbiddelijk
adj. inexorable, unrelenting, unpersuadable, immitigable, implacable, grim, grimly -
5 onverbiddelijk
-
6 onverbiddelijk doorgaan met
onverbiddelijk doorgaan metVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > onverbiddelijk doorgaan met
-
7 daarin is hij onverbiddelijk
daarin is hij onverbiddelijk -
8 daarin is hij onverbiddelijk
daarin is hij onverbiddelijkVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > daarin is hij onverbiddelijk
-
9 en daarop volgt dan onverbiddelijk dezelfde reactie
en daarop volgt dan onverbiddelijk dezelfde reactieVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > en daarop volgt dan onverbiddelijk dezelfde reactie
-
10 iemand onverbiddelijk afwijzen
iemand onverbiddelijk afwijzenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand onverbiddelijk afwijzen
-
11 непреклонный
onverbiddelijk, onwrikbaar -
12 implacable
adj. onverbiddelijk, onvermurwbaar[ implækəbl] 〈 implacably〉 -
13 inexorable
adj. onverbiddelijk[ inneksrəbl] 〈inexorably; zelfstandig naamwoord: inexorability〉 -
14 implacable
implacable [ẽplaakaabl]1 onverbiddelijk ⇒ onverzoenlijk, meedogenloos♦voorbeelden:sort implacable • onafwendbaar lotadj1) onverbiddelijk, meedogenloos2) onafwendbaar -
15 беспощадный
adjgener. verbeten, genadeloos, onmeedogend, onmenselijk, onverbiddelijk -
16 неумолимый
adjgener. onverbiddelijk, onvermurwbaar -
17 grim
adj. grim(lach); wreed; woedend; beangstigend; vreselijk; duivels♦voorbeelden:grim prospects • ongunstige vooruitzichten¶ hang/hold on to something like grim death • zich ergens wanhopig aan vastklampen, hardnekkig doorzetten -
18 press ahead with
press ahead with -
19 press
n. pers; druk--------v. persen; drukken; aandringen; pressen; strijkenpress1[ pres] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 drukpers7 druk9 muurkast♦voorbeelden:get a good press • een goede pers krijgenat/in (the) press • ter perseoff the press • van de pers→ yellow yellow/————————press2♦voorbeelden:press down (up)on someone • op iemand drukkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 drukken ⇒ duwen, klemmen6 pressen ⇒ druk uitoefenen op, aanzetten♦voorbeelden:press a metaphor • een metafoor letterlijk opvattenbe pressed for money/time • in geld-/tijdnood zittenpress something upon someone • iemand iets opdringen¶ press home one's point of view • zijn zienswijze doordrijven/zetten -
20 severe
adj. ernstig, zwaar; scherp; sober; hevig; zwaar[ sivviə]1 streng ⇒ strikt, onverbiddelijk3 zwaar ⇒ moeilijk, ernstig♦voorbeelden:severe requirements • zware eisen¶ leave/let something severely alone • ergens z'n handen niet aan willen vuilmaken; 〈 schertsend〉 ergens z'n vingers niet aan willen branden
- 1
- 2