-
1 ontlaten
v. let down -
2 temper
n. humeur, slecht humeur--------v. temperen, matigen; verzachten; doen bedaren; mengen; aanmakentemper1[ tempə]2 kwade/slechte bui♦voorbeelden:1 be in a bad temper • in een slecht humeur zijn, de pest in hebben1 temperament ⇒ geaardheid, natuur2 opvliegendheid ⇒ opvliegend karakter, drift(igheid)♦voorbeelden:♦voorbeelden:lose one's temper • zijn kalmte verliezen〈 formeel〉 out of temper with • boos/woedend op————————temper2〈 werkwoord〉2 temperen ⇒ matigen, intomen -
3 recuire
-
4 anlassen
anlassen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 das neue Jahr lässt sich gut an • het nieuwe jaar begint goed, belooft veel
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский