-
1 onjuistheid
-
2 onjuistheid
2 [onjuist iets] inaccuracy -
3 onjuistheid
неправильность, неверность; ошибка; ложность* * *сущ.общ. неверность, ошибка, неправильность, ошибочность -
4 onjuistheid
n. falseness -
5 onjuistheid
verreur f, impropriété f -
6 disprove
v. weerleggen, onjuistheid aantonen[ disproe:v]1 weerleggen ⇒ de onwaarheid/onjuistheid aantonen van -
7 fausseté
fausseté [foostee]〈v.〉1 onjuistheid ⇒ onwaarheid, valsheid2 onoprechtheid ⇒ oneerlijkheid, veinzerijf1) onjuistheid, onwaarheid -
8 incorrection
incorrection [ẽkorreksjõ]〈v.〉2 ongepastheid ⇒ onbehoorlijkheid, onbeleefdheidf1) onjuistheid, fout2) ongepastheid, onbeleefdheid -
9 inexactitude
inexactitude [ienegzaaktietuud]〈v.〉f1) onjuistheid, onnauwkeurigheid -
10 Falschheit
-
11 неверность
ngener. onjuistheid, valsheid, ontrouw -
12 неправильность
ngener. onregelmatigheid, ongerechtigheid, ongeregeldheid, onjuistheid, wantoestand -
13 ошибка
ngener. bok, fout, onjuistheid, zonde, abuis, dwaling, feil, misgreep, misslag, misverstand, vergissing, waan -
14 ошибочность
ngener. feilbaarheid, onjuistheid -
15 falsify
v. vervalsen; oplichten; afbreken, ondermijnen (van een theorie); afleggen van een valse verklaring[ fo:lsiffaj] 〈falsified; zelfstandig naamwoord: falsification〉 -
16 falsity
-
17 impropriety
n. ongepastheid; onfatsoenlijkheid[ imprəprajjətie] 〈meervoud: improprieties〉 -
18 faultiness
n. onjuistheid, verkeerdheid, gebrek, defect -
19 impreciseness
n. onjuistheid, onnauwkeurigheid -
20 improperness
n. ongeschiktheid, onbehoorlijkheid; onjuistheid
Страницы
- 1
- 2