-
1 oneerlijkheid
-
2 oneerlijkheid
-
3 oneerlijkheid
deUnehrlichkeit f -
4 oneerlijkheid
n. dishonesty, improbity -
5 oneerlijkheid
v -
6 oneerlijkheid
нечестность, бесчестность; бессовестность -
7 deceit
-
8 fausseté
fausseté [foostee]〈v.〉1 onjuistheid ⇒ onwaarheid, valsheid2 onoprechtheid ⇒ oneerlijkheid, veinzerijf1) onjuistheid, onwaarheid -
9 indélicatesse
-
10 malhonnêteté
-
11 dishonesty
-
12 inequity
n. onrechtvaardigheid, oneerlijkheid[ innekwətie] 〈meervoud: inequities〉 -
13 skulduggery
-
14 disingenuousness
n. leugenachtigheid, oneerlijkheid, gebrek aan openlijkheid; hypocrisie, onoprechtheid -
15 improbity
n. oneerlijkheid -
16 inequitableness
n. onrechtvaardigheid, onbillijkheid, oneerlijkheid, onredelijkheid -
17 unfairness
n. oneerlijkheid, onbillijkheid -
18 déloyauté
déloyauté [deelwaajootee]〈v.〉1 oneerlijkheid ⇒ valsheid, trouweloosheid♦voorbeelden:f2) verraad -
19 foi
foi [fwaa]〈v.〉♦voorbeelden:homme de foi • gelovigen'avoir ni foi ni loi • god noch gebod kennendigne de foi • betrouwbaarajouter foi à • geloof hechten aan, gelovenla foi en soi-même • zelfvertrouwende bonne foi • te goeder trouw, eerlijk, rechtschapenen toute bonne foi • geheel te goeder trouw, met de hand op het hartmauvaise foi • kwade trouw, onoprechtheid, oneerlijkheidfaire foi de • bewijzen, getuigen vansur la foi de • op het woord vanf1) geloof, vertrouwen2) trouw, gegeven woord -
20 improbité
Страницы
- 1
- 2