-
1 omvergooien
-
2 omvergooien
2 [verijdelen] faire échouer♦voorbeelden:2 iemands plannen omvergooien • faire échouer les projets de qn. -
3 omvergooien
-
4 omvergooien
v. down, tip -
5 omvergooien
renverser -
6 de regering omvergooien
de regering omvergooien -
7 heilige huisjes omvergooien
heilige huisjes omvergooien -
8 iemands plannen omvergooien
iemands plannen omvergooienfaire échouer les projets de qn. -
9 alle kegels in één keer omvergooien
alle kegels in één keer omvergooienknock down all the pins at once, make a strikeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > alle kegels in één keer omvergooien
-
10 de regering omvergooien
de regering omvergooienVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de regering omvergooien
-
11 iemands plannen omvergooien
iemands plannen omvergooienVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemands plannen omvergooien
-
12 bouleverser
bouleverser [boelversee]〈 werkwoord〉1 omvergooien ⇒ overhoophalen, ondersteboven keren2 ingrijpend wijzigen ⇒ omgooien, in de war sturen3 van streek brengen ⇒ in hevige beroering brengen, diep treffen♦voorbeelden:visage bouleversé • ontsteld gezichtêtre bouleversé • van streek zijnv1) omvergooien, overhoophalen, in de war sturen -
13 bousculer
bousculer [boeskuulee]1 omverwerpen ⇒ omvergooien, in de war brengen2 omverlopen ⇒ stoten tegen, opzij duwen, verdringen♦voorbeelden:1. v1) omvergooien, verstoren2) omverlopen, opzij duwen3) haasten, opjagen2. se bousculerv2) opschieten, zich haasten -
14 опрокидывать
v -
15 разрушать
v1) gener. (планы) verknallen, bederven (планы), aantasten, afbreken, in (iets) omhakken, omhalen, op (iets) omhakken, ruïneren, teisteren, vernielen, verstoren, verwoesten2) liter. omvergooien (планы и т.п.), omverwerpen (планы), torpederen (планы) -
16 сбрасывать
v -
17 свергать
vgener. omvergooien, afstotelijk, afstoten, omstorten, omverwerpen, storten -
18 spare
adj. reserve-; extra, bijkomend, vrij, onbezet; vrijetijds-; pover; klein, gering; mager, uitgemergeld--------n. reserveonderdeel--------v. sparen (van het leven); in leven blijven; opgeven; besparen; gierigheid; een aalmoes gevenspare1[ speə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————spare2〈bijvoeglijk naamwoord; spareness〉3 mager4 schraal ⇒ karig, krap♦voorbeelden:spare room • logeerkamer¶ 〈Brits-Engels; slang〉 go spare • verbijsterd/razend worden————————spare3〈 werkwoord〉1 het stellen zonder ⇒ missen, overhebben; geven, afstaan3 besparen♦voorbeelden:1 I have exactly £1 to spare • ik heb nog precies £1 overenough and to spare • meer dan genoegcan you spare me a few moments? • heb je een paar minuten voor mij?not spare oneself • zichzelf niet sparen4 no expense(s)/pains spared • zonder geld/moeite te sparen -
19 tip
n. tip, fooi; kant, punt, top; wenk; helling--------v. kieperen, kantelen; omkantelen, omver vallentip1[ tip] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 fooi5 tip ⇒ wenk, raad♦voorbeelden:————————tip2〈 tipped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 van een tip/punt voorzien6 aantikken ⇒ eventjes aanraken, (aans)tippen♦voorbeelden:2 tip something up • iets schuin/op zijn kant houden8 I'm tipping Andrew as the next president • ik denk dat Andrew kans heeft de volgende voorzitter te worden→ tip off tip off/ -
20 bouleversement
bouleversement [boelversmã]〈m.〉1 (het) omvergooien ⇒ (het) overhoophalen, (het) ondersteboven halen2 ingrijpende verandering ⇒ wanorde, verwarring3 ontsteltenis ⇒ hevige beroering, heftige emoties♦voorbeelden:1 bouleversement des rues par un tremblement de terre • verwoesting van de straten door een aardbeving
- 1
- 2