-
1 mettre au propre
mettre au propre -
2 propre
propre1 [propr]〈m.〉1 kenmerk ⇒ eigenschap, (het) kenmerkende♦voorbeelden:c'est du propre! • dat is me (ook) wat moois!mettre au propre • in het net schrijvença sent le propre! • wat ruikt het hier fris!c'est un propre à rien • hij deugt nergens voorau propre • in de eigenlijke betekenis————————propre2 [propr]2 schoon ⇒ netjes, milieuvriendelijk4 netjes ⇒ fatsoenlijk, verzorgd♦voorbeelden:nom propre • eigennaamson propre nom • z'n eigen naamau sens propre • letterlijk2 cigarette propre • ‘gezonde’ sigaretavoir les mains propres • schone handen hebbenusine propre • ‘schone’, milieuvriendelijke fabriekpropre à rien • nergens voor deugendnous voilà propres! • nu zitten we met de gebakken peren!1. m1) kenmerk, eigenschap2) eigendom2. adj1) kenmerkend, typisch (voor)2) schoon3) geschikt, bekwaam4) netjes, fatsoenlijk -
3 compte
compte [kõt]〈m.〉1 berekening ⇒ telling, (het) aftellen, (het) opsommen♦voorbeelden:compte rond • rond getalle compte est bon • de berekening kloptfaire le compte • de rekening opmaken, de optelling makenfaire le compte de qc. à qn. • iemand iets voorrekenencompte à rebours • (het) aftellen2 〈 figuurlijk〉 compte d'apothicaire • overdreven gespecificeerde, ondoorzichtige gepeperde rekeningun compte en banque • een bankrekeningcompte chèque postal • (post)girorekeningcompte en participation • gezamenlijke rekeningcompte des pertes et profits, compte des profits et des pertes • winst-en-verliesrekeningcompte courant • rekening-courantcompte courant postal • (post)girorekeningcompte joint • gezamenlijke rekening, en/of-rekeningpasser en compte • op de rekening boeken〈 informeel, figuurlijk〉 avoir son compte • zijn portie gehad hebben 〈 mishandeld, dood of dronken zijn〉〈 figuurlijk〉 demander son compte • zijn loon verlangen, zijn baan opzeggendonner son compte à qn. • iemand betalen; iemand ontslaanle compte n'y est pas • de rekening klopt nietil n'a pas touché son compte • hij heeft niet gekregen waar hij recht op heefty trouver son compte • aan zijn trekken komens'installer, s'établir à son compte • voor zichzelf beginnenêtre à son compte • zelfstandig zijnprendre qc. à son compte • de verantwoording op zich nemenpour mon propre compte • voor mezelfacheter pour son propre compte • voor eigen rekening kopenpour le compte de • voor rekening van, in opdracht vanmettre qc. sur le compte de qn. • iets op iemands rekening schrijven, iemand iets verwijtenrendre compte de qc. • verslag uitbrengen over iets, iets vermeldense rendre compte de qc. • zich rekenschap geven van iets, iets beseffentu te rends compte! • stel je eens voor!compte rendu • verslag, recensie, beoordelingtenir compte de • rekening houden metêtre loin du compte • ver van de werkelijkheid verwijderd zijn, er ver naast zittenà bon compte • goedkoopil s'en est tiré à bon compte • hij is er goedkoop, zonder kleerscheuren vanaf gekomenà ce compte-là • zo beschouwd, als je zo redeneert, als iedereen zo zou denkenprendre en compte • rekening houden metpour mon compte • wat mij betreftlaisser pour compte • laten zitten, links laten liggenun laissé pour compte • een door iedereen in de steek gelaten persoon; 〈 van dingen〉 een afdankertjem1) berekening, telling2) rekening3) voordeel4) rekenschap, verantwoording -
4 jeu
〈m.〉3 stel ⇒ serie, set♦voorbeelden:jeu d'argent • gokspelletjejeux du destin, du hasard • spelingen van het toevaljouer un jeu d'enfer • zeer hoog spel spelenjeu d'équipe • teamsportjeu d'esprit • geestigheidjeu de fléchettes • dartsjeu de hasard • kansspeljeux de main(s) • handtastelijkheden〈 spreekwoord〉 jeu(x) de main, jeu(x) de vilain • van mallen komt vallen, handjesspel, katjesspeljeu de mots • woordenspel, woordspelingjeux d'orgue • orgelregisterjeux de poursuite • krijgertje, tikkertjejeu de scène • stil speljeux de société • gezelschapsspelletjesjeux du stade • wedstrijden in het stadionavoir beau jeu • gemakkelijk, vrij spel hebbenjouer (un) double jeu • een dubbel spel spelen, het achter zijn ellebogen hebbenle grand jeu • het volledige tarokspel〈 spreekwoord〉 heureux au jeu, malheureux en amour • gelukkig in het spel, ongelukkig in de liefdejeu informatique • computerspelletjejouer un jeu serré • voorzichtig spelenjeux télévisés • televisiespelletjesjeu vidéo • videospelletje, videogameaimer le jeu • van gokken houdencacher son jeu • zich niet in de kaart laten kijkencouvrir son jeu • 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 de kaarten duiken; 〈 figuurlijk〉 zich niet in de kaart laten kijkendécouvrir son jeu • zijn kaarten op tafel leggen, open kaart spelenentrer dans le jeu de qn. • meedoen met iemandêtre en jeu • op het spel staanse faire un jeu des difficultés • de moeilijkheden gemakkelijk overwinnenfaire le jeu de qn. • iemand in de kaart spelense faire un jeu de • genoegen scheppen infaites vos jeux • uw inzet graagjouer le jeu • de regels van het spel volgen, eerlijk spelenmettre en jeu • inzetten, op het spel zetten 〈 ook figuurlijk〉se prendre, se piquer au jeu • hartstochtelijk doorspelen hoewel men verliest; 〈 figuurlijk〉 koppig volhoudenles jeux sont faits • er valt niets meer aan te veranderenjeu à XIII (treize) • rugby met 13 spelersen jeu • die een rol spelen, in 't spel, geding zijnpar jeu • voor de grapce n'est pas de jeu • dat is niet eerlijk, unfairvoir clair dans le jeu de qn. • iemand doorhebbenjouer franc jeu • eerlijk spelen, open kaart spelenjeu de physionomie • uitdrukking van het gezicht, mimiekm1) spel2) speelplaats3) stel, serie, set4) beweging5) speling [techniek] -
5 mouvement
mouvement [moevmã]〈m.〉1 beweging2 verplaatsing ⇒ verschuiving, beweging, verkeer3 levendigheid ⇒ beweging, drukte4 opwelling ⇒ impuls, aandoening5 stroming ⇒ beweging, partij♦voorbeelden:mouvements de gymnastique • gymnastiekoefeningenmouvement du sol • golving, geaccidenteerdheid van de bodemmouvement de tête • hoofdknikimprimer un mouvement à qc. • iets in beweging brengenmettre en mouvement • in beweging zettenmouvements de hausse, de baisse • prijsverhogingen, -verlagingenmouvement de l'histoire • voortgang der geschiedenisle mouvement des idées • de ontwikkeling der denkbeeldenun roman d'aventures où il y a beaucoup de mouvement • een avonturenroman met veel actie→ tempsde son propre mouvement • uit eigen bewegingm1) beweging2) verplaatsing3) ontwikkeling4) verkeer5) drukte6) opwelling, impuls7) beweging, stroming8) tempo [muziek]10) mechanisme
См. также в других словарях:
mettre — [ mɛtr ] v. tr. <conjug. : 56> • Xe; lat. mittere « envoyer » et « mettre » en lat. pop I ♦ A ♦ Faire changer de lieu. 1 ♦ Faire passer (une chose) dans un lieu, dans un endroit, à une place (où elle n était pas). ⇒ 1. placer; … Encyclopédie Universelle
propre — [ prɔpr ] adj. et n. m. • 1090; lat. proprius I ♦ Adj. A ♦ (Idée d appartenance ⇒ propriété) 1 ♦ (Après le nom) Qui appartient d une manière exclusive ou particulière à une personne, une chose, un groupe. ⇒ distinctif, exclusif, personnel. Avoir… … Encyclopédie Universelle
propre\ à\ rien — propre [ prɔpr ] adj. et n. m. • 1090; lat. proprius I ♦ Adj. A ♦ (Idée d appartenance ⇒ propriété) 1 ♦ (Après le nom) Qui appartient d une manière exclusive ou particulière à une personne, une chose, un groupe. ⇒ distinctif, exclusif, personnel … Encyclopédie Universelle
Mettre quelque chose au propre — ● Mettre quelque chose au propre mettre sous forme définitive ce qui n était qu un brouillon … Encyclopédie Universelle
propre — (pro pr ) adj. 1° Qui appartient exclusivement à une personne, à une chose (en ce sens il se met d ordinaire avant son substantif). • Et de quel front, seigneur, prend il une couronne, S il ne peut disposer de sa propre personne ?, CORN.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
METTRE — v. a. ( Je mets, tu mets, il met ; nous mettons, vous mettez, ils mettent. Je mettais. Je mis. Je mettrai. Mets. Que je misse. Mettant. Mis. ) Placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. Mettre un malade dans une… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
METTRE — v. tr. Placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. Mettre un malade dans une baignoire. Mettre un mort en terre. Mettre un cheval dans l’écurie, à l’écurie; un oiseau dans une cage, en cage. Mettre du foin dans le… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
mettre — (mè tr ), je mets, tu mets, il met, nous mettons, vous mettez, ils mettent ; je mettais ; je mettrai ; je mettrais ; je mis ; mets, qu il mette, mettons, mettez, qu ils mettent ; que je mette, que nous mettions ; que je misse ; mettant ; mis, v.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
PROPRE — adj. des deux genres Qui appartient exclusivement à une personne ou à une chose. C’est son propre fils. Il y a mis son propre bien. Ses propres amis étaient contre lui. Il n’entend pas ses propres affaires, ses propres intérêts. Je l’ai vu de mes … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
amour-propre — [ amurprɔpr ] n. m. • 1521; de amour et propre 1 ♦ Vx Attachement exclusif à sa propre personne, à sa conservation et son développement. ⇒ égoïsme. 2 ♦ Sentiment vif de la dignité et de la valeur personnelle, qui fait qu un être souffre d être… … Encyclopédie Universelle
Nom propre — En grammaire, on entend par nom propre une sous catégorie de nom, s opposant au nom commun. Un nom commun est un nom substance non distincte de l espèce (animée ou inanimée) à laquelle elle appartient. Il est pourvu d une signification générale… … Wikipédia en Français