-
1 bouillir
bouillir [boejier]♦voorbeelden:→ marmiteII 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) (uit)koken3) doen koken -
2 cuisine
cuisine [kŵiezien]〈v.〉1 keuken2 kookkunst ⇒ keuken, (het) koken3 (het) eten ⇒ gerecht, kost♦voorbeelden:cuisine intégrée • inbouwkeukencuisine roulante • veldkeukenfaire la cuisine • kokenfaire de la bonne cuisine • goed kokenf1) keuken2) kookkunst3) gerecht, kost5) geknoei, gekonkel -
3 cuisiner
-
4 cuisson
cuisson [kŵiesõ]〈v.〉1 (het) koken ⇒ (het) bakken, braden, stoven, roosteren2 gaarheid♦voorbeelden:f1) (het) koken, bakken, braden2) gaarheid -
5 cuire
cuire [kŵier]1 koken ⇒ bakken, braden, stoven, roosteren♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 on cuit ici! • het is hier om te stikken van de hitte!→ jusII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 koken ⇒ bakken, braden, stoven, roosteren -
6 recuire
-
7 bouillon
bouillon [boejõ]〈m.〉2 luchtbel ⇒ bobbel, blaasje3 guts ⇒ gulp, straal♦voorbeelden:bouillon d'onze heures • gifdrank3 〈 informeel〉 boire un bouillon • water binnen krijgen 〈 bij het zwemmen〉; 〈 figuurlijk〉 een financiële klap krijgen1. m1) bouillon2) luchtbel, gasbel3) gulp, straal2. bouillonsm plonverkochte exemplaren [boekhandel] -
8 couler
couler [koelee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:couler un pas de danse • een danspas glijdend uitvoerencouler un regard vers qn. • een zijdelingse blik op iemand werpencouler la lessive • de was koken1 glijden ⇒ (binnen)sluipen, indringen♦voorbeelden:¶ se la couler douce • een plezierig leven, zorgeloos bestaan hebben, het ervan nemen1. v1) stromen, vloeien3) lekken, lopen [neus, kaas]4) druipen [kaars]5) zinken [schip]6) verdrinken7) (over)gieten8) storten [cement, beton]10) leiden [leven]11) doorbrengen [tijd]12) kelderen, in de grond boren2. se coulerv -
9 cuisinier
-
10 eau
eau [oo]〈v.〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 s'en aller, tourner en eau de boudin • als een nachtkaars uitgaan, op niets uitdraaien〈 figuurlijk〉 eau du ciel • hemelwater, regeneau de Javel • bleekwaterun point d'eau • een tappunteau de roche • bergwatereau de rose • rozenwatereau de Seltz • sodawatereau de toilette • reukwater, eau de toilettec'est de l'eau claire • dat zijn banaliteiteneau courante • stromend watereau dentifrice • mondwatereau grasse • afwaswatereau plate • tafelwater zonder prikeau potable • drinkwatereau rougie • water met een scheut rode wijneau salée • zout watereau souterraine • grondwatereau thermale • water van warmwaterbronnenen disant cela, tu apportes de l'eau à son moulin • wat je daar zegt is koren op zijn molenen avoir l'eau à la bouche • ervan watertandenn'avoir pas inventé l'eau chaude • het buskruit niet hebben uitgevondenil coulera, passera de l'eau sous le(s) pont(s) • er zal nog veel water door de Rijn stromencuire qc. à l'eau • iets kokenêtre comme l'eau et le feu • water en vuur zijnêtre à l'eau, être dans l'eau • in het honderd gelopen zijnfaire venir l'eau à la bouche de qn. • iemand het water in de mond doen lopense jeter à l'eau • in het water springen 〈ook m.b.t. zelfmoord〉; 〈 figuurlijk〉 de sprong (in het duister) wagense jeter à l'eau de peur de la pluie • van de regen in de drup komenmettre l'eau à la bouche • doen watertandenpasser l'eau • het water overstekenporter de l'eau à la mer, à la rivière • water naar de zee dragen, uilen naar Athene dragentâter l'eau • z'n voelhoorns uitstekenaller à l'eau • het water ingaanaller sur l'eau • een boottochtje makenaller aux eaux, prendre les eaux • gaan kurenl'eau d'une perle • de helderheid van een parelbasses eaux • laagwatergrandes eaux • waterpartijenhautes eaux • hoogwatereaux industrielles • industrieel afvalwatereaux mortes • dood tijeaux résiduaires, usées • afvalwaternager entre deux eaux • de kool en de geit sparen, beide partijen te vriend houden1. f 2. eauxf pl1) kielwater2) vruchtwater3) kuur(oord)4) waterwerken [park] -
11 frémir
frémir [freemier]〈 werkwoord〉1 ruisen 〈 van bladeren, stoffen〉 ⇒ trillen 〈 van lucht, snaar〉 ⇒ gonzen 〈 van insecten〉 ⇒ zingen 〈 van water op het punt van koken〉v1) ruisen [bladeren]2) trillen [lucht, snaar]3) zingen [voor kookpunt]4) rillen, beven -
12 jus
jus [zĵuu]〈m.〉♦voorbeelden:jus de la treille • druivennat, wijnlaisser qn. mijoter, cuire dans son jus • iemand in zijn eigen sop gaar laten kokenm1) sap, nat2) vleessaus3) slobber [koffie] -
13 mettre
mettre [metr]1 plaatsen ⇒ leggen, zetten, stellen5 teweegbrengen ⇒ veroorzaken, stichten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:mettre longtemps à cuire • lang moeten kokenles mettre • 'm smeren, ervandoor gaanqu'est-ce qu'il lui met! • die geeft hem van katoen!mettre qn. dedans • iemand erin laten lopenmettre de la bonne volonté à faire qc. • zijn goede wil bij iets tonen〈 informeel〉 mettez, mettons que 〈+ aanvoegende wijs〉 • laten we (nu eens) aannemen dat, stel dat, aangenomen dat→ vue1 zich plaatsen, zetten ⇒ gaan staan, liggen, zitten2 〈+ à〉beginnen (met, te)3 aantrekken ⇒ aandoen, opzetten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:se mettre debout • opstaan, overeind komense mettre dans une situation délicate • zich in een lastig parket brengense mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsens'y mettre • aan de gang, slag gaanle tout c'est de s'y mettre • alleen het begin is moeilijkne plus savoir où se mettre • in een moeilijk parket zittense mettre après qn. • iemand plagen, voor de gek houdense mettre au beau • mooi (weer) wordense mettre avec qn. • met iemand gaan samenwonense mettre en quatre pour qn. • zich voor iemand uit de naad lopenqu'est-ce qu'on s'est mis! • wat hebben we geschranst!v1) plaatsen, zetten, leggen2) aantrekken [kleding]4) aanzetten [verwarming, radio]5) veroorzaken -
14 mijoter
-
15 pocher
-
16 soupe
soupe [soep]〈v.〉1 gebonden soep ⇒ stevige soep, maaltijdsoep♦voorbeelden:〈 vulgair〉 un gros plein de soupe • een dikbuik, dikzak〈 informeel〉 à la soupe! • aan tafel!¶ s'emporter, monter comme une soupe au lait • opvliegen, koken van woedeelle est soupe au lait • zij is opvliegend, een opgewonden standje〈 informeel〉 par ici la bonne soupe! • kom maar op met de poen!〈 informeel〉 trempé comme une soupe • doorweekt, kletsnatf -
17 bouillir à gros bouillons
bouillir à gros bouillonsDictionnaire français-néerlandais > bouillir à gros bouillons
-
18 bouillonner
-
19 coulage
coulage [koelaazĵ]〈m.〉 -
20 couler la lessive
couler la lessive
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Koken — bezeichnet die japanischen Tennō Kōken die Gemeinde Kohoutov, Okres Trutnov, Tschechien Koken ist der Familienname folgender Personen: Änne Koken (1885–1919), deutsche Malerin und Gebrauchsgraphikerin, Tochter von Gustav (Heinrich Julius) Koken… … Deutsch Wikipedia
Kōken — (jap. 孝謙天皇 Kōken tennō; * 718; † 28. August 770), auch bekannt als Abe (阿部内親王). Als Kōken war sie 46. Tennō von Japan (749–758). Sie regierte erneut (764–770) als 48. unter dem Namen Shōtoku (称徳天皇). Ordensname zwischen den Regierungszeiten und… … Deutsch Wikipedia
Koken — Kōken Pour les articles homonymes, voir Shōtoku. L impératrice Kōken (孝謙天皇, Kōken Tennō, 718 770), qui a régné une seconde fois sous le nom de Shōtoku (称徳天皇, Shōtoku Tennō) était à la fois le quarante sixième et le quarante huitième dirigeant… … Wikipédia en Français
Kôken — Kōken Pour les articles homonymes, voir Shōtoku. L impératrice Kōken (孝謙天皇, Kōken Tennō, 718 770), qui a régné une seconde fois sous le nom de Shōtoku (称徳天皇, Shōtoku Tennō) était à la fois le quarante sixième et le quarante huitième dirigeant… … Wikipédia en Français
Köken — † Köken, verb. reg. act. et neutr. welches im letztern Falle das Hülfswort haben bekommt, ein niedriges, im Hochdeutschen veraltetes Wort, für speyen, und figürlich und im verächtlichen Verstande, reden wie und was in den Mund kommt. Sie sind… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Köken — der Pferde, s. Koppen … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Köken — Köken, Untugend der Pferde, s. Aufsetzen … Kleines Konversations-Lexikon
Kōken — Pour les articles homonymes, voir Shōtoku. L impératrice Kōken (孝謙天皇, Kōken Tennō, 718 770), qui a régné une seconde fois sous le nom de Shōtoku (称徳天皇, Shōtoku Tennō) était à la fois le quarante sixième et le quarante huitième dirigeant impérial… … Wikipédia en Français
Kōken — ▪ empress of Japan in full Kōken Tennō, also called (764–770) Shōtoku Tennō born 718, Nara, Japan died Aug. 28, 770, Nara the last empress to rule Japan until the 17th century; she twice occupied the throne (749–758; 764–770). There had … Universalium
Köken — Ali Köken (* 20. April 1967 in Afyon, Türkei) ist ein türkischer Theater , Karagöz und Hacivat Meister und Dichter. Er wohnt in Grevenbroich. Künstlerische Tätigkeit Nach seiner schulischen Ausbildung zog er nach Deutschland und vollendete seine… … Deutsch Wikipedia
köken — is. 1) Bir şeyin çıktığı, dayandığı temel, biçim, neden veya yer, menşe Yazının kökeni resimdir. 2) Soy, asıl 3) tic. Bir malın üretildiği veya yapıldığı, alındığı, getirildiği yer, menşe, orijin 4) hlk. Kavun, karpuz, kabak vb. bitkilerin toprak … Çağatay Osmanlı Sözlük