-
1 chien
chien1 [sĵjẽ]〈m.〉♦voorbeelden:chien de chasse • jachthondchien de garde • waakhondchien de temps, temps de chien • hondenweerchien courant • jachthond(la rubrique des) chiens écrasés • de gemengde berichtenfaire le jeune chien, être bête comme un jeune chien • zo dartel zijn als een jonge hondattention! chien méchant! • pas op voor de hond!garder à qn. un chien de sa chienne • nog een appeltje met iemand te schillen hebbenn'être pas bon à jeter aux chiens • het aankijken niet waard zijn〈 spreekwoord〉 qui veut noyer son chien l'accuse de la rage • als men een hond wil slaan, kan men licht een stok (knuppel) vindenporter des chiens • een pony dragense regarder en chiens de faïence • elkaar stilzwijgend zitten uit te dagenmalade comme un chien • zo ziek als een honds'entendre, vivre comme chien et chat • als kat en hond levennager comme un chien de plomb • zinken als een baksteenen chien de fusil • met opgetrokken knieën————————chien2 [sĵjẽ],chienne [sĵjen]1. m1) hond2) elegantie, charme, sex-appeal3) haan [geweer]2. chien/chienneadj1) gemeen, hardvochtig2) gierig, zuinig -
2 carlin
-
3 chiot
-
4 sortir
sortir1 [sortier]〈m.〉♦voorbeelden:au sortir du lit • bij het opstaanau sortir de l'hiver • tegen het einde van de winter————————sortir2 [sortier]1 weggaan ⇒ uitgaan, naar buiten gaan, komen (uit)♦voorbeelden:les canines sont en train de sortir • de hoektanden komen dooren sortir • zich eruit reddenque va-t-il en sortir? • wat zal er uit voortkomen?〈 informeel〉 je n'en sors pas • ik kom er niet mee klaar, ik kom er niet uitsortir d' affaire, d' embarras • zich uit de moeilijkheden reddensortir d' un sujet • van een onderwerp afdwalensortir d' un mauvais pas • zich uit een hachelijke situatie reddend' où sort-il? • waar komt hij vandaan?il n'est point sorti de sa froideur • hij heeft zijn koele houding geen moment laten varensortir de la légalité • onwettig handelencela sort de ma compétence • dat valt buiten mijn bevoegdheidsortir de la vie • stervensortir de maladie • pas beter zijn van een ziektela rivière est sortie de son lit • de rivier is buiten haar oevers getredencela m'est sorti de la tête • dat is me ontschotenne pas vouloir sortir de là • ergens bij blijvensortir de table • van tafel opstaansortir de l'ordinaire • anders dan anders zijnnous sortons de l'automne • de herfst is voorbijsortir de son calme • zijn kalmte verliezensortez! • eruit!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 buiten zetten, brengen ⇒ halen (uit)4 op de markt brengen ⇒ uitbrengen, publiceren♦voorbeelden:cela nous sortira de l'ordinaire • dat is weer eens wat anders♦voorbeelden:se sortir d' une situation • zich uit een situatie reddenv1) weggaan, uitgaan2) uitkomen, verschijnen [boek]4) uitlaten [hond]6) halen (uit)7) eruit gooien8) op de markt brengen, publiceren -
5 terrier
terrier1 [terjee]〈m.〉————————terrier2 [terjee],terrière [terjer]〈m., v.〉m1) hol2) terriër [hond] -
6 battu
battu [baatuu]2 aangestampt ⇒ platgeslagen, geklopt, gehamerd♦voorbeelden:femmes battues • (door hun partner) mishandelde vrouwenavoir les yeux battus • kringen om zijn ogen hebbentennis en terre battue • tennis op gravelne pas se tenir pour battu • zich niet gewonnen geven→ centreadj1) geslagen, verslagen2) (plat)geslagen, geklopt, gehamerd -
7 bête
bête1 [bet]〈v.〉♦voorbeelden:bête à bon dieu • lieveheersbeestjebête de proie • roofdierbête de somme • lastdierbête de trait • trekdier〈 figuurlijk〉 c'est ma bête noire • ik kan hem, haar niet uitstaan〈 figuurlijk〉 être la bête noire • het zwarte schaap, de gebeten hond zijn〈 figuurlijk〉 chercher la petite bête • vitten, muggenziftenbête puante • stinkdierbêtes sauvages, féroces • wilde dierentravailler comme une bête de somme • zich afbeulenêtre malade comme une bête • doodziek zijnregarder qn. comme une bête curieuse • iemand aangapenfaire la bête • dom doen, zich van de domme houden¶ bête à concours • boekenwurm, werkezel, vosser————————bête2 [bet]1 dom♦voorbeelden:bête comme un âne, une oie, un pied • oliedomc'est bête comme chou • dat is kinderspel1. f1) beest, dier3) domkop2. bêtesf pl(het) vee, wilde dieren, insecten3. adj1) dom, dwaas2) onzinnig -
8 chaîne
chaîne [sĵen]〈v.〉4 zender ⇒ golflengte, kanaal, net♦voorbeelden:chaîne de fabrication, de montage • lopende bandchaîne mécanique • lopende bandrompre sa chaîne • z'n kluisters verbrekenà la chaîne • aan de lopende bandchaîne stéréo • stereo-installatiefaire la chaîne • een rij vormen (om iets door te geven)1. f1) ketting, band2) (berg)keten3) reeks, rij4) golflengte, kanaal, net2. chaînesf plketenen, boeien -
9 collier
collier [koljee]〈m.〉2 ambtsketen ⇒ orde-, halsketen♦voorbeelden:→ coupm1) halsketting2) ordeketen3) ringbaardje4) beugel5) gareel -
10 coucher
coucher1 [koesĵee]〈m.〉2 onderdak ⇒ onderkomen, nachtverblijf♦voorbeelden:————————coucher2 [koesĵee]1 overnachten ⇒ de nacht doorbrengen, slapen♦voorbeelden:voiture qui couche dehors • auto die 's nachts altijd buiten staat→ chambreenvoyer coucher qn. • zich van iemand ontdoenII 〈 overgankelijk werkwoord〉5 op schrift stellen ⇒ neer-, opschrijven, optekenen♦voorbeelden:2 zich uitstrekken ⇒ gaan liggen, zich (neer)leggen♦voorbeelden:se coucher par terre • op de grond gaan liggen→ lit1. m2) onderdak3) ondergang [zon]2. v1) overnachten, slapen4) neerleggen6) neer-, opschrijven3. se coucherv2) gaan liggen3) ondergaan [zon] -
11 dingo
-
12 écourter
écourter [eekoertee]〈 werkwoord〉1 korter maken ⇒ af-, be-, in-, verkortenv1) (af-, be-, in-, ver)korten -
13 éperon
-
14 errant
errant [errã]1 zwervend ⇒ zwerf-, dwalend, rondtrekkend♦voorbeelden:tribu errante • nomadenstamadjzwervend, zwerf- -
15 inoffensif
inoffensif [ienoffãsief]1 onschadelijk ⇒ ongevaarlijk, onschuldig♦voorbeelden:= inoffensive; adjonschadelijk, onschuldig -
16 lancer
lancer1 [lãsee]〈m.〉————————lancer2 [lãsee]1 werpen ⇒ toewerpen, gooien, slingeren2 in beweging zetten ⇒ vaart geven aan, doen vertrekken, op gang brengen♦voorbeelden:des yeux lançant des éclairs • ogen die vuur schietenlancer un ultimatum • een ultimatum stellenlancer un mandat d'amener contre qn. • bevel tot aanhouding tegen iemand uitvaardigenlancer qn. dans une aventure • iemand in een avontuur stortenlancer son chien sur qn. • zijn hond op iemand afsturenlancer un moteur • een motor startenlancer un navire • een schip van stapel doen lopenlancer qn. sur un sujet • iemand over iets aan het praten krijgenune fois lancé, il ne s'arrête plus • als hij eenmaal op dreef is, houdt hij niet meer oplancer une fausse nouvelle • een onwaar bericht verspreiden1 zich werpen (op) ⇒ zich storten, afstormen (op)♦voorbeelden:1. m1) (het) loslaten [duiven]2) (het) opjagen [wild]4) worp2. v1) werpen, gooien3) op de markt brengen, lanceren4) bekendmaken -
17 le
le1 [lə],♦voorbeelden:1 je l'en remercie • ik bedank hem, haar ervoorêtes-vous le roi? je le suis • bent u de koning? dat ben ik————————le2 [lə],〈 lidwoord〉1 de, het♦voorbeelden:l'article trois • artikel driela Callas • Callasoh! le beau chien • o, wat een mooie hondle commissaire Maigret • commissaris Maigretallez, les enfants! • kom, kinderen!il s'est cassé la jambe • hij heeft zijn been gebrokenle médecin reçoit le(s) lundi(s) • de dokter houdt spreekuur op maandagla mine allongée • met een lang gezicht〈 informeel〉 le Pierre, la Jeanne • Piet, Jannietrois fois la semaine • drie keer per weekà la française • op z'n Fransl'on • men1. = la; = les; pron1) hem, haar [persoon]2) hen, ze [persoon pl]3) het [zaak]4) ze [zaak pl]2. = la; = les; artde, het -
18 maître
maître1 [metr],maîtresse [metres]〈m., v.〉1 heer, vrouw ⇒ meester(es), gebieder, baas2 onderwijzer(es) ⇒ leermeester, schoolmeester, voorganger♦voorbeelden:maître, maîtresse de maison • heer, vrouw des huizesêtre maître de son sujet • zijn onderwerp beheersenêtre maître, le maître • de baas zijnêtre son maître • zijn eigen baas zijnêtre maître de soi • zich beheersenêtre maître de son destin • het lot in eigen handen hebbenêtre maître de faire qc. • vrij zijn iets te doenmaître à penser • geestelijk leermeesterse rendre maître de • zich meester maken van, bemachtigense rendre maître d'un incendie • een brand meester wordense rendre maître d'un secret • achter een geheim komenle capitaine est le maître après Dieu • de kapitein is schipper naast Godil est passé maître dans l'art de mentir • hij is heel handig geworden in het liegenen maître • met gezagrégner en maître • de onmiskenbare heerser, meester zijnparler en maître • op gebiedende toon sprekenmaître nageur • badmeester; zwemleraarmaître auxiliaire • leraar met tijdelijke aanstellingmaître de chapelle • kapelmeestermaître compagnon • werkbaas, meesterknechtmaître de conférences • lectormaître d'école • (school)meester, onderwijzermaître de l'heure • persoon van wie actuele gebeurtenissen afhangen(à la) maître d'hôtel • met boter- en peterseliesaus4 maître Aliboron • steiloor, domme bemoeialmaître Renard • Reinaert de Vosmaître anonyme • onbekende meester————————maître2 [metr],maîtresse [metres]1 hoofd- ⇒ belangrijkste, meester-♦voorbeelden:maître autel • hoofdaltaarmaître coq, queux • meester-kokmaîtresse femme • kranige vrouwl'oeuvre maîtresse • het belangrijkste werkpoutre maîtresse • hoofdligger, -balk1. m (f - maîtresse)1) heer/vrouw, meester/-eres, baas/bazin2) onderwijzer/-eres, schoolmeester2. = maîtresse; adjbelangrijkste, hoofd-, meester- -
19 mener
mener [mənee]♦voorbeelden:→ chemin¶ ne pas en mener large • in de puree zitten, in de rats zittenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈+ à〉 (weg)brengen (naar) ⇒ meenemen (naar), vervoeren (naar) ⇒ 〈 dieren〉 voor zich uit drijven ⇒ 〈 figuurlijk〉 er toe brengen (te)2 leiden ⇒ leiding geven aan, besturen3 leiden ⇒ (uit)voeren, aanpakken♦voorbeelden:cela peut vous mener loin • dat kan nare gevolgen voor u hebbencela ne vous mènera pas loin • daar komt u niet erg ver meemener qn. durement • iemand hard aanpakkenêtre mené par qn. • onder iemands knoet zittenv1) leiden (naar), lopen (naar)2) op kop liggen [sport]4) leiden, besturen5) uitvoeren, aanpakken -
20 plus
plus1 [pluu]〈m.〉♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 qui peut le plus, peut le moins • komt men over de hond, dan komt men ook over de staart(tout) au plus • hoogstens————————plus2 [pluu, pluus]〈 bijwoord〉3 〈ne … plus〉niet … meer4 plus ⇒ en♦voorbeelden:plus grand • groteril y a plus • sterker nogqui plus est • bovendien, sterker nogplus … (et) moins • hoe meer … des te minderj'ai deux francs de plus que toi • ik heb twee franken meer dan jijplus de • meer (dan)raison de plus • reden te meerde plus en plus • hoe langer hoe meerde, en plus • bovendienen plus de • behalveles plus de quinze ans • de jongeren boven de vijftienplus ou moins • min of meeril ne manque plus que ça! • dat ontbrak er nog maar aan, ook dat nog!→ fou¹ce qui frappe le plus • wat het meest opvaltvenez au plus vite • kom zo snel mogelijkla situation est des plus embarrassantes • de situatie is uiterst vervelendnon plus • ook nietpas plus • evenmin, niet meer danplus de • geen … meer1. m1) (het) meeste, maximum2) plusteken2. adv1) meer2) meest(e)3) [+ne] niet...meer4) plus, en
См. также в других словарях:
Hond — kommt in folgenden Namen vor: De Brakke Hond, niederländisch flämische Literaturzeitschrift Luie Hond, von 1997 bis 2007 aktive niederländische Reggae Band Siehe auch: Hondt Hont 28px Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidung… … Deutsch Wikipedia
hond — /hond/ noun an obsolete form of ↑hand * * * hond, e obs. ff. hand, hound … Useful english dictionary
Hond — Hond, n. Hand. [Obs.] Chaucer. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Hond — Hond, Arm der Schelde in Zeeland … Pierer's Universal-Lexikon
Hond — Hond, de, Jesuit, s. Canisius, Petrus … Kleines Konversations-Lexikon
Hond — abbrev. Honduras * * * … Universalium
Hond — abbrev. Honduras … English World dictionary
hond — kees·hond; muis·hond; … English syllables
Hond. — Honduras. * * * Hond., Honduras … Useful english dictionary
HOND, MEIJER DE — (1882–1943), Dutch rabbi and author. After studying in Amsterdam (where he was born) and in Berlin, De Hond returned to his native city, where he was especially active on behalf of workingmen and youth. He founded periodicals and established… … Encyclopedia of Judaism
Hond. — Honduras. * * * … Universalium