-
1 tone
n. toon, klank; intonatie; stemming--------v. stemmen, tinten; kleuren; versterken; temperen, verzachten, afzwakken; harmoniëren, goed passen bijtone1[ toon] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 toon ⇒ klank; stem(buiging); tint♦voorbeelden:a rising/falling tone • een stijgende/dalende toonspeak in an angry tone • op boze toon spreken————————tone2♦voorbeelden:1 tone (in) with • kleuren bij, harmoniëren met→ tone up tone up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tinten♦voorbeelden:2 tone (in) with • doen harmoniëren/kleuren met, laten passen bij -
2 harmonize
v. harmoniëren, overeenstemmen; doen harmoniëren, in overeenstemming brengen; harmoniseren (v. muziek, lonen, prijzen)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 harmoniseren ⇒ doen harmoniëren/overeenstemmen -
3 mesh
n. maas; net(werk)--------v. in de mazen van een net vangen, verstrikken; in elkaar grijpen; harmoniëren, bij elkaar passenmesh1[ mesj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————mesh2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
4 tone (in) with
tone (in) withdoen harmoniëren/kleuren met, laten passen bij————————tone (in) withkleuren bij, harmoniëren met -
5 tune
n. melodie, wijs--------v. harmoniëren, stemmen, afstemmentune1[ tjoe:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:to the tune of • op de wijs vanthat violin is out of tune • die viool is ontstemdsing out of tune • vals zingenchange one's tune, sing another/dance to another tune • een andere toon aanslaan; 〈 in het bijzonder〉 een toontje lager gaan zingenout of tune • niet in goede conditieto the tune of £1000 • voor het bedrag van £1000→ good good/————————tune22 zingenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stemmen♦voorbeelden:tuned to • afgestemd op -
6 accord
n. accoord, akkoord; overeenkomst; overeenstemming--------v. belonen; overeen laten stemmen; een accoord omhoog gaanaccord1[ əko:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 akkoord ⇒ schikking, overeenkomst, verdrag2 overeenstemming ⇒ eensgezindheid, harmonie♦voorbeelden:out of accord (with) • niet in overeenstemming (met)with one accord • unaniem————————accord2♦voorbeelden:1 verlenen ⇒ geven, schenken♦voorbeelden: -
7 blend
n. mengsel; (grammatica) portmanteau-woord (woord gevormd door samenvoegen van twee woorden, bv. brunch (breakfast + lunch))--------v. (zich) vermengen, harmoniërenblend1[ blend] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————blend21 zich vermengen ⇒ een harmonieus geheel vormen, bij elkaar passen♦voorbeelden:this building blends into the landscape • dit gebouw vormt één geheel met het landschapII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 mengen ⇒ combineren, in elkaar doen overlopen♦voorbeelden:1 now blend the eggs with the butter and sugar • meng/roer nu de eieren door de boter en suiker -
8 chime
n. klokkenspel; harmonie--------v. luiden, klingelen; invallen (met opmerking)chime1[ tsjajm] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:ring the chimes • de klokken luiden————————chime21 luiden ⇒ klingelen, slaan2 in harmonie zijn ⇒ harmoniëren, overeenstemmen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (harmonisch) luiden ⇒ doen ken, bespelen♦voorbeelden: -
9 jar
n. pot, potje; schok; ruzie; krakend geluid--------v. krassen, schuren; trillen, niet harmoniëren; onaangenaam aandoen; doen trillen, doen bevenjar1[ dzja:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (zenuw)schok ⇒ onaangename verrassing, ontnuchtering♦voorbeelden:————————jar2〈 jarred〉♦voorbeelden:his voice jars on my ears • zijn stem doet pijn aan mijn orenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 key
adj. sleutel- (persoon enz.); belangrijkst; centraal; belangrijk; noodzakelijk--------n. sleutel; oplossing; toets; toonaard; muzieksleutel--------n. sleutel; toegang, oplossing, verklaring; toon, toonaard (in de muziek); toets (v. piano, schrijfmachine), klep (v. blaasinstrument); een laagliggend eiland--------v. vals (v. zingen); niet harmoniëren met; spannen; vastzetten; intoetsen; opschroeven, opdraaien spannen; stemmen (muziek)key1[ kie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 sleutel 〈van slot; om iets vast te draaien〉 ⇒ 〈 figuurlijk〉 toegang; (strategische) sleutel; oplossing, verklaring; 〈 schaakspel〉 sleutelzet; opwindknop 〈 van horloge〉♦voorbeelden:key to the mystery • sleutel van het raadselin key • zuiverout of key, off key • valsbe in/out of key with • passen/niet passen bij→ minor minor/————————key21 sleutel- ⇒ hoofd-, bepalend, voornaamste♦voorbeelden:1 key factor • belangrijkste/determinerende factorkey figure • sleutelfiguurkey industry • sleutelindustriekey issue • hoofdthemakey job/position • sleutelpositiekey man • sleutelpersoon, centrale figuur, spilkey official • topambtenaarkey question • hamvraagkey role • sleutelrol, belangrijkste rolkey witness • hoofdgetuige, voornaamste getuige————————key3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 the factories are keyed to the needs of the port • de fabrieken zijn gericht op de behoeften van de havenhis speech was keyed to the political situation • zijn rede was afgestemd op de politieke situatie→ key up key up/
См. также в других словарях:
harmonieren — V. (Aufbaustufe) gut aufeinander abgestimmt sein, gut zusammenpassen Synonyme: zueinander passen, übereinstimmen, sich vertragen (ugs.) Beispiele: Die Schuhe harmonieren mit ihrem Kleid. Die beiden harmonieren sehr gut miteinander, weil sie… … Extremes Deutsch
Harmonieren — (franz.), in Harmonie sein, zusammenstimmen; harmonisch, zusammen , übereinstimmend, Harmonie bewirkend … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Harmonieren — (grch.), zusammen , übereinstimmen … Kleines Konversations-Lexikon
harmonieren — (gut) auskommen (mit) * * * har|mo|nie|ren [harmo ni:rən] <itr.; hat: 1. (von Tönen, Farben, Formen) in einer als angenehm empfundenen Weise zusammenstimmen, zueinanderpassen: die beiden Farben harmonieren gut miteinander, harmonieren nicht.… … Universal-Lexikon
harmonieren — har·mo·nie·ren; harmonierte, hat harmoniert; [Vi] 1 etwas harmoniert mit etwas; <Dinge> harmonieren zwei oder mehrere Dinge passen gut zusammen: Die Farben der Häuser harmonieren sehr gut mit den Farben des Meeres und des Himmels 2 jemand… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
harmonieren — 1. a) zusammenklingen, zusammenstimmen. b) aufeinander abgestimmt sein, ein Ganzes bilden, gut zusammenpassen, übereinstimmen, zueinanderpassen; (ugs.): sich nicht beißen, sich vertragen. 2. einträchtig/harmonisch leben, gut miteinander auskommen … Das Wörterbuch der Synonyme
harmonieren — har|mo|nie|ren 〈V.〉 Ggs.: disharmonieren 1. gut zusammenstimmen, zueinander passen; Farben, Menschen harmonieren 2. gut, friedlich zusammenleben … Lexikalische Deutsches Wörterbuch
harmonieren — Harmonie »Übereinstimmung, Einklang; wohltönender Zusammenklang (Musik); ausgewogen maßvolles Verhältnis der Teile zueinander (Bildkomposition)«: Das Fremdwort wurde im 16. Jh. – zunächst als musikalischer Fachausdruck – aus griech. lat. harmonía … Das Herkunftswörterbuch
harmonieren — (griech. ▷ lat. ▷ franz.) gut zusammenpassen, gut miteinander auskommen Farben können harmonieren, Menschen auch … Das Grundschulwörterbuch Fremde Wörter
harmonieren — har|mo|nie|ren <zu ↑...ieren> gut zu jmdm. od. zu etwas passen, sodass keine Unstimmigkeiten entstehen; gut zusammenpassen, übereinstimmen … Das große Fremdwörterbuch
harmonieren — har|mo|nie|ren (gut zusammenklingen, zusammenpassen) … Die deutsche Rechtschreibung